Begin hier

of
HIER

met het lezen van mijn verdwaal-verhaal. Dit verhaal gaat niet gewoon van a naar b naar c, maar het kronkelt in allerlei richtingen en slaat vreemde zijpaadjes in. En jij bepaalt, welk pad je neemt.



donderdag 30 december 2010

Een boek heeft geen benen

'Dat,' zei de sultan, 'was niet erg verstandig van je.'
Hij wreef over zijn zere neus en keek Taadj aan met ijzig boze ogen.
'Ik heb al vaak genoeg mensen laten onthoofden, omdat ze durfden te denken wat jij zojuist hebt gedaan. Maar je hebt het geluk, dat je mijn zoon bent. Zonen van de sultan worden niet onthoofd.'
'Dat klopt,' zie de vizier, die achter de troon van de sultan stond. 'Dat staat in de wet. Artikel 5a, geloof ik. Zoek ik wel even voor u op, hoor.' Hij haalde het wetboek uit zijn zak en begon erin te bladeren.
'Niet nodig,' wuifde de sultan. 'Het is de wet omdat ik het zeg. Niet omdat het in een boek staat.'
'Oh,' zei de vizier stijfjes. 'In het wetboek staat iets heel anders.'
Het gezicht van de Sultan betrok. 'Dan heeft je wetboek ongelijk,' bromde hij.
'Neenee, het wetboek heeft altijd gelijk, hoogheid!'
'Wie zegt dat?'
'Eh... dat zegt mijn wetboek.'
'Juist ja. En dat wetboek van jou, heeft dat een broek aan?'
'Maar hoogheid toch,' protesteerde de vizier, 'een boek heeft toch geen benen?'
'Juist geen broek dus. En broekzakken? Heeft het broekzakken?'
'Eh... nee, ook niet natuurlijk.'
'Kijk aan,' zei de sultan tevreden. 'Nou komen we ergens.'

Waar dan? vroeg de vizier zich af. Hij werd een beetje zenuwachtig van de vragen van de sultan.

woensdag 29 december 2010

Bats!

Taadj begon zelfs te vechten als het helemaal niet nodig was.
Als een van zijn honderdtweeëntwintig broers hem niet de jam doorgaf bij het ontbijt, bijvoorbeeld. Bats! Daar had Haroen een knal voor zijn kop te pakken.
'Au!' huilde Haroen, 'Mama! Taadj zit me te slaan!'
'Geef dan ook de jam door,' mopperde Taadj.
'Maar hij heeft de jam geeneens!' protesteerde broer Ali. 'De jam is al twee weken op!'
'Is dat waar?' vroeg Taadj aan een bediende, die toevallig net voorbijkwam met een grote kom vol melk-met-honing.
'Ik vrees van wel, hoogheid,' antwoordde de bediende.
Bats!
Daar lag de bediende, tossen de scherven en de melk en de honing.
'Nu wordt het me toch een beetje te gortig,' zei de Sultan. Normaal gesproken kon hij er wel om lachen, om dat opvliegende gedoe van Taadj, maar hij had nu juist zo'n zin gehad in de melk-met-honing die nu de bediende bedekte.
Bovendien was de kom, die daar aan scherven lag, nog van zijn oude tante Noer geweest en dat was zijn lievelingstante.
'Taadj, jongen, gedraag je. Je bent geen barbaarse wildeman, of wel soms?'
Die toon stond Taadj niet aan. Bats!
Daar kreeg zijn vader en stomp op de neus.
Maar zijn vader was nog wél de sultan.

dinsdag 14 december 2010

Oh, ik zie nergens buit

'Wij gaan de fabriek in,' besliste Deco.
'Mooi niet,' zei Michael.
'Waarom niet?'
Ten eerste het mag niet, ten tweede het is gevaarlijk want die kerel kan terugkomen of een vriend van hem of weet ik veel, en ten eh, eh...'
'Derde,' hielp Bob.
'Ja ten derde ja. Ten derde, eh, wat was het nou? Oh ja! Ten derde je ziet niks want het is daar hartstikke donker.'
'Natuurlijk zie je daar wel iets,' zei Bob. 'Anders zou de dief er ook niks aan hebben om daar in te breken. Breek je in, zie je niks, oh ik zie nergens iets om te stelen, nou dan ga ik maar weer naar buiten...'
'Hij kwam toch ook naar buiten?' zei Michael triomfantelijk.
'Oh ja.'
'Misschien is-ie een zaklamp gaan halen,' merkte Bob op.
'Natuurlijk!' riep Deco enthousiast. 'Een zaklamp!'
'Nouou,' deed Bob zuinigjes, 'ik zei dat hij misschien...'
'Hij niet!' riep Deco opgewonden. 'Wij! Wij gaan een zaklamp halen! En dan naar binnen!'

vrijdag 10 december 2010

Laat de anderen maar lekker regeren.

Hij was een opvliegend baasje, die Taadj.
De oudste zoon van de Sultan, en zo ongeveer de sterkste. Kon met zijn blote handen een baksteen doormidden breken. Maar daar heb je niks aan als prins, dat is meer iets voor een metselaar.
Taadj kon ook nog geweldig goed zwaardvechten. Dat ziet er altijd goed uit, een prins met een zwaard. Je hebt er niks aan, natuurlijk, want een prins moet later sultan kunnen worden. En een sultan moet vooral goed en rechtvaardig zijn. Of heel slim, zodat de buurkoningen niet met allerlei sluwe trucjes zijn land kunnen inpikken.
Taadj was niet goed en niet rechtvaardig, en slim was hij zeker niet.
Maar dat gaf niks. Hij had honderdtweeëntwintig broers. Aziz bijvoorbeeld, die goed was, en rechtvaardig. En Mufid, die slimmer was dan de sluwste vos. Iedereen ging ervan uit dat Aziz later sultan zou worden, of Mufid.
Vond Taadj helemaal niet erg.
Laat de anderen maar lekker regeren - hij zou het knokken wel voor zijn rekening nemen!
Want er viel altijd wel iets te knokken.
Bijvoorbeeld als een buurkoning probeerde het land in te pikken.
Of zo iets.
Taadj kon niet zo snel bedenken wat er zoal zou kunnen gebeuren, want hij had niet veel fantasie. Maar als er iets zou gebeuren, dan zou hij het knokken voor zijn rekening nemen.
Hij kon haast niet wachten. Zo ongeduldig was hij, dat hij bij het minste of geringste alvast begon. Met knokken dus.

woensdag 8 december 2010

Je moet niet in de fik kunnen vliegen

De inbreker kneep zijn ogen dicht. Het zonlicht prikte in zijn ogen, na de duisternis van de fabriek. Hij keek knipperend om zich heen, alsof hij iets zocht.
'Hij zoekt mij,' fluisterde Michael.
Maar hij vond niemand.
De hut van de jongens zag er nog steeds niet uit als een hut, en dat was maar goed ook.
'Wat heeft-ie in z'n hand?' fluisterde Bob.
'Breekijzer,' zei Michael.
'Wat een prutser,' vond Deco. 'Echte boeven hebben een sjotkun.'
'Een wat?'
'Een sjotkun. Dat is een soort geweer. Doe jij geen computerspelletjes of zo?'
'Jawel,' zuchtte Michael, 'maar geen leuke. Geen met sjotkuns, dat komt er bij mijn ouders echt niet in. Alleen maar van die je-bent-een-boer-en-als-je-een-traktor-koopt-kun-je-sneller-oogsten-spelletjes. En af en toe een racegame, maar je moet niet in de fik kunnen vliegen als je uit de bocht gaat. Want dat is niet goed voor mij.'
'Jee,' zei Bob medelijdend, 'je kunt maar pech hebben met je ouders.'
'Nou ja, hoe dan ook,' pakte Deco de draad weer op, 'voor deze kerel hoeven we niet bang te zijn. Hij heeft geeneens een sjotkun.'
'Tja,' zei Bob, 'dat is dus het gevaarlijke van computergames. Kinderen denken alleen nog maar aan sjotkuns. Terwijl: als een volwassen boef met een ijzeren staaf op je hoofd slaat, zo hard als-ie kan... nou, dan hoef je je nooit meer zorgen te maken om een sjotkun. Of om wat dan ook.'
Daar had Bob gelijk in, dat begreep zelfs Deco wel.
Met een nieuw ontzag keek hij naar de boef, die langzaam om zich heen loerend het fabrieksterrein verliet.
'Wat gaat-ie doen?' vroeg Deco zich af.
'En nog belangrijker,' zei Michael: 'wat gaan wij doen?'

maandag 6 december 2010

Niet echt verdrietig

Anies liep braaf met de soldaten mee. Ze zei niets en keek naar de grond, want dat hoort een meisje te doen. Dat had ze van haar grootmoeder geleerd.
Maar van zichzelf had ze iets anders geleerd: hoe ze vanuit haar ooghoeken kon kijken naar de wereld om zich heen. En hoe ze, door haar mond dicht te houden, haar oren des te beter open kon houden. Ze keek en ze luisterde, ze slokte de hele wereld haar hoofdje in. Zo hoorde en zag ze meer, veel meer dan haar grootmoeder. Ook al liep grootmoeder met opgeheven hoofd door de wereld, trots om zich heen kijkend. Grootmoeder was al lang geen klein meisje meer, dus die mocht dat. Bovendien golden de regels niet voor haar en zij kon het weten want ze had ze zelf bedacht.

Ze liepen door de straten van de hoofdstad. Twee soldaten voorop, dan Anies, dan de vizier en dan de andere soldaten.
Anies zag hoe alle mensen opzij gingen voor de soldaten. Hoe eerbiedig er gebogen werd als de vizier voorbij kwam.
Kijk kijk, dacht ze. In-ter-es-sant!
Op haar wandelingen met grootmoeder waren de mensen nooit opzij gegaan. En eerbiedig waren ze ook niet geweest. Integendeel!
Mensen waren steeds voor hun neus komen staan, om aan grootmoeder te vertellen wat een mooi meisje Anies wel niet was. En dan aaiden ze Anies over haar bol, of ze knepen in haar wang.
Soms eisten ze zelfs een kusje van Anies. En als het vriendinnen van grootmoeder waren, dan moest Anies ze een kusje geven.
En om een of andere reden had grootmoeder alleen maar lelijke ouwe vriendinnen die vies roken. Ze hadden schelle stemmen en lachten als kakelende kippen.
Nee, Anies kon er niet echt verdrietig om zijn dat dáár een einde aan was gekomen.

Tot nu toe beviel het nieuwe leven haar ged.
Maar het was ook pas een kwartier geleden begonnen.
Ze was erg benieuwd hoe het verder zou gaan.

zondag 5 december 2010

Kameel met schuiftrompet

Michael hoorde het stampen van rennende voeten. Zijn eigen voeten. En hij hoorde het gieren van een wilde adem. Zijn eigen adem. En hij hoorde het haastige kloppen van zijn bloed.
Verder hoorde hij niks.
Maar dat wilde niet zeggen dat er ook niks wás. Misschien was de inbreker wel vlak achter hem.
Of misschien rende er wel een kameel achter hem aan, met belletjes aan zijn staart, die op een grote schuiftrompet 'Sinterklaas Kapoentje' speelde. Zou zomaar kunnen. Zou Michael niks van horen.
Daarvoor maakte hij zelf te veel lawaai.

Michael rende en rende, de fabriek uit, het grasveld over, de struiken door, net zo lang tot hij bij de geheime hut kwam. Daar gooide hij zichzelf naar binnen, en hij kwam met zo'n klap neer dat er meteen een stuk van het gras-dak naar beneden viel.
'Wat is er met jou aan de hand?' vroeg Bob.
'Is... Is... Is-ie d'r nog?' hijgde Michael.'K... Komt-ie d'r aan?'
'Wie?' vroeg Deco.
'Inbreker,' stamelde Michael.
'Niks te zien, hoor,' zei Bob. 'Hoewel... wacht eens! Er komt iemand de fabriek uit!'

maandag 29 november 2010

Hoog tijd om op te houden met de rondjes

Jemima schrok wakker. Ze was nog steeds koortsig en moe, maar haar ogen keken uit zichzelf. Zolang had ze gezocht naar een prins, dat haar ogen de prins ontdekten terwijl haar geest nog half in slaap was. Ze was te rillerig om na te denken, maar haar handen grepen uit zichzelf. Zo vaak al had ze zich ingebeeld wat haar handen zou doen als ze een prins te pakken kreeg, dat die handen de prins grepen terwijl haar geest al weer wegdoezelde.
Prins?
Ja, een prins! Een heuse zoon van de Sultan had ze gevangen!
Haar linkerhand tilde hem van de grond, haar rechterhand klemde zijn mond dicht zodat hij niet kon schreeuwen, en zo nam ze hem mee. Het was zo snel gegaan dat haar voeten niet één enkele stap verloren waren.
Ze bleven maar hun eeuwige rondjes om het paleis lopen. Na een half uurtje kwam Jemima een beetje bij uit haar koorts. Toen pas ontdekte ze, tot haar grote verbijstering, dat ze een prins gevangen had.
Hoog tijd om op te houden met die domme rondjes om het paleis, begreep ze. Zo snel haar oude (en vermoeide en zieke) voeten haar dragen konden schuifelde ze naar het huisje van de oude kleermaker Kafoer.
Ze had geen hand vrij om te kloppen - tenminste dat dácht ze. Eigenlijk was het helemaal niet nodig om de mond van de prins dicht te houden. Jemima's kleren stonken zo verschrikkelijk dat hij meteen bij de botsing al was flauwgevallen en hij was nog altijd niet bijgekomen.
Jemima duwde met haar voet de deur van het kleermakerswinkeltje open en riepenthousiast: 'Kafoer! Ik heb er één! Ik heb een prins ontvoerd!'

Toen pas zag ze dat Kafoer bezoek had.

zaterdag 27 november 2010

Niet bepaald onopvallend

Het was een zacht, schuivend geluidje. Alsof iemand, die op een stoffige vloer in de schaduwen stond, even zijn gewicht op zijn andere been liet rusten. Omdat zijn ene been moe werd.
Omdat hij al een tijdje stond te kijken.
Naar iets of iemand in de fabriekshal.
Michael keek voorzichtig om zich heen.
Was hier nog iets of iemand?
Nee. Hier was alleen maar Michael.
Dus stél nou... Stél je nou eens voor dat die boef inderdaad in de schaduwen stond te kijken...
Dan staat hij dus naar mij te kijken, dacht Michael.
Hm.
Een boef die naar me staat te loeren in de schaduwen van een grote, lege fabriekshal...
Waar niemand me kan horen...
Waar ik helemaal alleen ben...
Misschien moet ik hier maar voorzichtig vandaan gaan. Onopvallend.
Hij keek heel onopvallend om zich heen. Eigenaardig: de omgeving was een soort vage streep geworden.
Alsof alles heel snel langs Michael heen vloog.
Michael keek naar beneden. Naar zijn voeten.
Die gingen nogal op en neer.
Aha, begreep Michael.
Ik ben aan het rennen. Hard.
Niet bepaald onopvallend, maar ja, blijkbaar zijn mijn voeten alvast begonnen terwijl ik aan het nadenken was. Ik kan maar beter doorlopen, nu ik er toch eenmaal mee begonnen ben.
Onder het rennen probeerde hij te luisteren: kwam de inbreker achter hem aan?

dinsdag 23 november 2010

Er zat een hoop rommel tussen

Kafoer was een onbelangrijk man: een oude kleermaker zonder geld en zonder familie. Zonder zwaard ook; hij was dus gedoemd zijn hele leven onbeduidend te blijven. Want iedereen die in de wereld vooruit komt, doet dat dankzij zijn geld, zijn machtige familie of de kracht van zijn zwaard-arm.
Wat Kafoer wél had: een scherp verstand. En een goed hart.
Die eigenschappen leverden hem geen roem of rijkdom op, maar wel een hoop vrienden en als je hem zag zitten, vrolijk fluitend aan het werk op het stoepje van zijn kleine winkel - dan zou je bijna denken, dat hij daar tevreden mee was.
Terwijl, om eerlijk te zijn, die vrienden... Daar zat een hoop rommel tussen. Nep-vrienden, die alleen maar aan hem dachten als ze hem nodig hadden. Voor de goede raad van zijn scherpe verstand.
Of om iets te 'lenen' van het kleine beetje geld dat hij had.
Of als hun broek gerepareerd moest worden. Gratis, want daar ben je vrienden voor, nietwaar?
Zulk soort vrienden dus.

Op een dag kwam er een oude vrouw zijn winkel in. Een huilende oude vrouw, met veel tranen en gesnotter en gejammer.
Kafoer kende haar wel. Ze heette Jemima, en ooit - Dertig jaar gelden? Veertig? - was hij vreselijk verliefd op haar geweest.
Maar ze was met een ander getrouwd, en ze zagen elkaar nog maar zelden.
Alleen als Jemima iets van hem nodig had, om precies te zijn.
Wat zij was er ook zo ééntje.

Toch was Kafoer blij haar te zien, want als je eenmaal echt verliefd bent geweest, dan gaat dat nooit meer helemaal over.
'Ach Jemima,' riep hij blij, 'wat leuk dat je me komt opzoeken! Ach, ach, Jemima! Je bent geen spat veranderd, je bent nog net zo mooi als vroeger.'
Dat laatste, dat zei hij alleen maar uit aardigheid. Want er was natuurlijk niks van waar.

zondag 21 november 2010

Een helemaal verlaten fabriek.

Het was er donker.
In de hal, waar je binnenkwam, was het niet meer dan schemerig. Daar viel nog wat licht naar binnen door de vuile, gebarsten ramen. Er lag stof en gruis op de vloer, dat zachtjes knarste onder Michael's voetzolen. Verder was er helemaal niets.
Michael had geen idee wat er normaal gesproken in zo'n fabriekshal hoorde te staan - machines? Stoelen, banken, een bureau? Schoonmaakspulletjes?
In ieder geval was het duidelijk dat alleen een helemaal verlaten fabriek zo leeg kon zijn als deze.
Het meest opvallende ding dat er niet was, was de schurk. Waar was die gebleven?
Michael keek naar de vloer. Het was hier zo stoffig als wat, dus je zou de voetstappen van de schurk duidelijk moeten kunnen zien.
Maar nee. Michael zag niks. Als hij heel eerlijk was: het kon aan hem liggen. Hij had nog nooit aan spoorzoeken gedaan. In films ging dat altijd heel makkelijk. Je keek een keer naar de grond en je zei: 'Gisteren om half drie is hier een groep gewapende mannen langsgekomen. Ze droegen twee vastgebonden gevangenen met zich mee. De helft van de mannen was verkouden, de andere helft had last van spetterpoep.'
Michael tuurde en tuurde, maar hij zag nergens een voetstap.
Of misschien zag hij ze wel, maar herkende hij ze niet.
Er ligt hier in ieder geval, dacht hij grimmig, géén spetterpoep. Dat zou ik nog wel herkennen. Denk ik.

Op dat moment hoorde hij, in een donkere gang recht voor hem, een geluidje.

vrijdag 19 november 2010

Dat is lang geleden!

'Nog even mooi als vroeger?' Jemima moest er waarachtig van blozen. 'Daar meen je niks van,' zei ze.
'Nee inderdaad,' glimlachte Kafoer, 'daar meen ik geen ene bal van.'
Hm. Jemima's gezicht verstrakte. Dat was nou ook weer niet precies het goede antwoord.
Kafoer had het niet in de gaten. 'De laatste keer dat ik je zag,' ging hij verder, 'waren je wangen nog rood en je voorhoofd had nog geen enkel rimpeltje. Je haren waren nog zwart en je had een baby in je armen.'
'Ach,' zei Jemima, 'Dat is lang geleden! Dat je dat nog weet!'
'Ja natuurlijk,' zei Kafoer. 'Ik zie haar nog voor me. Wat een lief klein hummeltje was die dochter van jou!'
'Nou, ik kan je zeggen: ze is groot geworden. Ze is getrouwd, en ze is zelf ook al een moeder geworden; ze heeft een dochtertje gekregen. Dat is dus mijn kleindochter. Anies heet ze. Ze was een heel mooi babytje, Anies, en toen ze ouder werd, kon je steeds beter zien hoe bijzonder ze wel was.
Ze was verreweg het mooiste meisje dat je ooit gezien hebt. Dat vind ik - ja, dat is normaal want ik ben haar oma. Maar alle mensen uit de buurt dachten er net zo over. Ze vonden haar niet alleen mooi, ze waren ook onder de indruk van haar lieve karakter. Ze was altijd vriendelijk en vrolijk.
Iedereen zei, dat ze een glanzende toekomst tegemoet ging.
Maar haar ouders waren er niet gerust op.'

donderdag 18 november 2010

Gevaarlijke boeven met domme gezichten

De man in het nette pak stak zijn arm door het gat waar het raam had gezeten. Hij haalde de deur van het slot, verborg het breekijzer onze zijn jas en ging de fabriek binnen.
Jij en ik zouden dan de politie bellen, nietwaar? Als we een overduidelijke boef zagen inbreken in een verlaten fabriek?
Maar helaas, jij en ik waren daar niet. Michael was er.
En Michael had in zijn leven al veel tv gekeken. Spannende kinderfilms, daar hield hij van. Films waarin dappere kinderen het moeten opnemen tegen gevaarlijke boeven. Films waarin de kinderen het altijd winnen. Door hun slimheid en handigheid. En eigenlijk ook wel een beetje doordat de gevaarlijke boeven altijd oerstom zijn. En omdat de boeven nooit iets gevaarlijkers doen dan een dom, boos gezicht trekken.
Hij had nog nooit een échte boef ontmoet.
Dus hij ging niet naar de politie.
Hij ging de fabriek in.
Achter de boef aan.

maandag 15 november 2010

5000 bloemkolen

Anies was nog veel te jong om te trouwen, maar haar ouders waren toch alvast begonnen met zich zorgen te maken.
"Wie wil er nou trouwen met een meisje zonder geld?" tobden ze. "Onze arme kleine meid zal eenzaam door het leven gaan. Altijd alleen!"
"Onzin," zei ik. "Ze is nu al het mooiste meisje van de stad. Als ze straks oud genoeg is om te trouwen zullen de jongens zich om haar verdringen, let maar op!"
Ze wilden niet naar me luisteren. Ze wilden alleen maar jammeren en zeuren. En manieren verzinnen om snel rijk te worden.
Toen, op een onzalige dag, hoorden ze dat in het Koninkrijk Overzee de bloemkool-oogst mislukt was. Voor bloemkolen werd daar erg veel geld betaald.
Omdat bij ons de bloemkool juist erg goedkoop was, verzonnen mijn dochter en haar man een plannetje. Ze verkochten hun huis en al hun spullen en voor het geld kochten ze vijfduizend bloemkolen. En ze huurden een schip. Daarmee zouden ze naar het Koninkrijk Overzee varen en daar zouden ze de kolen met heel veel winst verkopen.
Ze gaven Anies aan mij, zodat ik voor haar kon zorgen totdat ze terug waren.
"Als we terugkomen," zeiden ze, "zijn we stinkend rijk en dan kan onze kleine Anies trouwen met wie ze maar wil!" Met die woorden namen ze afscheid. Ze omhelsden ons, zwaaiden nog een keer, en gingen aan boord van het schip. Dat vertrok en was al snel niet meer te zien.
Anies ging met mij mee naar huis en samen wachtten we op de terugkeer van haar ouders.
Helaas! Hun schip werd overvallen door piraten. Nou, dan moet je net mijn schoonzoon hebben: die mept met z'n eigen handen een lek in het schip, liever dan toe te staan dat een bende piraten het in handen krijgt. Heel heldhaftig allemaal, complimenten, maar dat wil dus wel zeggen dat je verzuipt. En je vrouw erbij. Mijn dochter dus.Toen had mijn kleindochter ineens geen ouders meer.

Ingewikkeld voor een hond

Willie zat te trillen.
Hij kon niet zo goed ruiken als Garf, maar het was ook voor hem wel duidelijk dat de nieuwkomer een slechterik was.
Want hij kende deze man goed.
Heel goed zelfs.
Deze man was zijn baasje geweest, zijn tweede baasje. Degene die het leuk vond om hondjes te schoppen.
Piepend vertelde hij dit nieuwtje aan Garf.
'Zo,' zei Garf, 'is hij dat. Verbaast me niks. Laten we die kerel maar eens van dichterbij gaan bekijken.'
Willie ging plat op de grond liggen en keek Garf aan. Met zijn ene oog keek hij verontschuldigend, alsof hij wilde zeggen: het spijt me Garf, maar ik ben te laf om mee te gaan.
Met zijn andere oog keek hij uitdagend, alsof hij bedoelde: het kan me niet schelen wat je doet of zegt - al moet ik erom vechten, mij krijg je niet mee.
Garf haalde zijn schouders op. Wat voor een hond een heel ingewikkelde beweging is. Daarna ging hij door de struiken in de richting van de fabriek.
Want daarheen was de man op weg, dat was duidelijk.

donderdag 11 november 2010

Elke dag mooier

Sindsdien woonde Anies bij mij in huis, en ik zorgde nog beter voor haar dan ik voor mijn eigen dochter had gezorgd.
Ze was niet alleen mooi, maar ook lief: ze hielp me bij alle klusjes in huis, zonder dat ik het haar hoefde te vragen.
Wij waren dol op elkaar, en we waren altijd samen. We kookten samen ons eten en aten het samen op. We gingen samen naar de markt en kwamen samen weer thuis.
Iedereen, die Anies zag lopen, riep onmiddellijk: "Wat een mooi meisje is dat! Haar ogen zijn helder en glanzend als dauwdruppels; je kunt wel zien dat ze nog nooit een kwaadaardige gedachte heeft gehad, laat staan dat ze ooit een slechte daad zou doen. Oh, wat benijden we jou, Jemima! Het moet heerlijk zijn om zo'n mooi en lief meisje als kleinkind te hebben."
Ach, wat was ik altijd trots als ik naast haar door de stad liep!
Soms ging ik zelfs extra lang wandelen, omdat ik geen genoeg kon krijgen van alle bewondering en loftuitingen. Dan had mijn kleine schat de blaren op haar voetjes staan, en ze huilde bijna van de pijn, maar ik kwam juist helemaal opgewekt en verfrist thuis, na die urenlange tochten.
Anies werd elke dag mooier, en de mensen raakten niet over haar uitgesproken.
Maar gisteren, toen ik met mijn lieve meiske thuiskwam van de markt - zij draagt altijd mijn boodschappen want ik ben oud en vermoeid en een kind van veertien van veel meer sjouwen dan je denkt - toen stonden er opeens vijf kerels voor de deur van mijn huisje.
Vier van hen waren soldaten en de vijfde was een klein dik kereltje met peperdure kleren aan.

woensdag 10 november 2010

Hard en gevaarlijk

De nieuwkomer kwam niet, zoals de jongens, door de struiken geslopen. Over de parkeerplaats kwam hij aangewandeld. Heel rustigjes, alsof hij daar elke dag liep.
Garf snoof en gromde. De geur van deze man beviel hem niet.

Het leven van Garf was hard en gevaarlijk. Sommige mensen vinden zwerfhonden eng, anderen vinden ze zielig. Maar er zijn ook mensen die denken: niemand let op een zwerfhond. Dus die beesten kun je schoppen zo hard als je wilt. Niemand die het ziet, niemand die klaagt.
En de honden onder mekaar zijn ook niet altijd even aardig. Een zwerfhond heeft altijd honger, en als een andere hond eten heeft - nou, dan pak je dat toch gewoon?
Van zo een leven word je zelf ook hard. En gevaarlijk. En je leert beter opletten dan gewone schoothondjes ooit voor mogelijk houden.
Garf kon gevaren ruiken. Hij kon het ruiken als er iemand in de buurt kwam, maar dat is niet bijzonder. Dat kunnen alle honden. Garf kon het ook ruiken als iemand kwaad in de zin had. Van plan was hem pijn te doen, bijvoorbeeld. Of zijn eten af te pakken.
En wat hij nu rook, dat had hij nog niet eerder geroken. Maar hij wist meteen wat het was.
Het was de geur van slechtheid, de geur van een door en door boosaardig wezen.

maandag 8 november 2010

Bijna geen wetten - zó handig!

Het was de vizier van de Sultan. Hij wreef in zijn dikke handjes en zei: "Ik heb goed nieuws voor u! Uw kleindochter is zó lief en zó mooi - ze mag met de zoon van de sultan trouwen!"
De schrik sloeg mij om het hart. In paniek stamelde ik: "Wie... wat... zoon? Welke zoon?"
"Oh, welke zoon precies, dat kan ik nog niet zeggen," zei het mannetje luchtig en hij wapperde vaag met zijn handjes. "Maar de Sultan heeft honderd en drieëntwintig zonen, dus er zal er allicht eentje tussen zitten die met haar wil trouwen."
"Maar dat wil zij helemaal niet!" riep ik. Ik trok mijn arme meisje dicht tegen me aan. Alsof ik haar zo kon beschermen tegen de macht van de Sultan!
"Wat een onzin", riep de vizier. "Natuurlijk wil ze graag met de zoon van de sultan trouwen. Dat willen alle meisjes. Staat in het wetboek namelijk." Hij haalde een klein boekje uit zijn zak. "Zó handig, dat we bijna geen wetten hebben. Het hele wetboek past in je binnenzak, en dan is er nog ruimte zat voor je portemonnee. Bijna alles valt onder artikel 1, ziet u wel? De Sultan krijgt altijd zijn zin, staat daar." Hij wees op een bladzijde vol kriebelige letters, maar ja, ik kan dus niet lezen. "En hier," ging hij verder, "pati, pata,patom, waar staat het? Ah ja, Artikel 5c: alle meisjes willen met de zoon van de sultan trouwen. Daar kan dus geen twijfel over zijn."
Hij borg zijn boekje weg en zei vriendelijk: "Morgen laat ik haar ophalen. Zorgt u maar, dat ze dan klaarstaat.U hoeft geen koffertje in te pakken met kleren of een pyama of zo; ze krijgt alles nieuw van de Sultan.Ze gaat een nieuw leven beginnen, nietwaar?"

vrijdag 5 november 2010

Jonkies zijn de ergste

Garf en Willie slopen door de struiken, met hun buiken tegen de grond. Al snel roken ze de indringers. Een doordringende mensenlucht hing over het paadje dat Garf had uitgesleten (jarenlang waren deze struiken van hem geweest, van hem alleen, en al die tijd had hij regelmatig de ronde gedaan over zijn eigendom.)
Garf stak zijn neus in de lucht. 'Drie stuks,' gromde hij. 'Het zijn nog maar jonkies, geloof ik. Dat kan geen kwaad.'
'Jonkies zijn de ergste,' huiverde Willie. Hij dacht terug aan Mario, het dikke zoontje van zijn tweede baas. Mario had serieus geprobeerd om de oren van Willie's kop te trekken. Om aan een vriendje te laten zien hoe sterk hij was. En Mario was best sterk. Niet sterk genoeg om de oren van een hondenkop af te trekken, gelukkig. Maar wel sterk genoeg om een hond behoorlijk pijn te doen.
'Ik weet waar je aan denkt,' bromde Garf. 'Maar bedenk: toen kende je mij nog niet. Als een mensenjong jou aan je oren trekt waar ik bij ben, dan is dat het laatste wat-ie doet.'
'Bedankt, baas,' piepte Willie. Hij kon wel janken. Niet zoals een geslagen hondje jankt, maar zoals een roedel woeste wolven jankt naar de volle maan. Lekker met z'n allen in het bos lawaai maken, omdat je dat kunt, omdat jij daar de baas bent en niemand anders. Of eigenlijk niet jij maar jullie: jouw groep, je woeste roedel gezworen kameraden, met aan het hoofd de grote baas-wolf die zorgt voor eten en veiligheid.
Zó wilde Willie janken, maar hij hield zich in. Janken en sluipen, dat gaat niet samen.
En ze waren nu vlakbij de mensenjonkies.
Het waren er drie, inderdaad, en ze stapelden afgevallen takken en droog gras op elkaar op een plekje diep in de struiken.
'Deze kunnen geen kwaad,' vond Garf.
Maar een uurtje later kwam er nog iemand.

woensdag 3 november 2010

Ab-so-luut geen idee

'De volgende dag,' vertelde Jemima, 'kwam er een troep soldaten van de Sultan. Ze trapten de deur in, haalden mijn hele huisje overhoop en sleurden mijn kleindochter mee. Ze huilde en gilde en...'
Kafoer keek haar fronsend aan. De soldaten van de sultan gedroegen zich over het algemeen heel netjes, dat was bekend.
'Nou ja,' gaf Jemima toe, 'misschien trapten ze mijn deur niet echt in, maar ze trapten er wel behoorlijk hard tegenaan.'
Nog een frons.
'Nou ja, het was meer een soort kloppen. Heel beleefd kloppen, eigenlijk. En ze hebben de boel ook niet zo heel erg overhoopgegooid. Ze veegden netjes hun voeten en zo. Maar ze hebben wel mijn kleindochter meegenomen. Naar het paleis van de Sultan! Oh Kafoer...' Haar onderlip begon te trillen. 'Ik zal haar nooit meet terugzien!'
'Ach arme Jemima!' zei Kafoer. 'Je zult wel heel verdrietig zijn.'
De oude Jemima barstte opnieuw in tranen uit. Ze haalde een gigantische, en eerlijk gezegd niet meer zo frisse, zakdoek tevoorschijn waarmee ze haar ogen depte en haar neus snoot. En, nu ze toch bezig was, peuterde ze er ook even mee in haar oor. Maar dat had niks met haar verdriet te maken. Meer iets met jeuk.
Even bestudeerde ze geïnteresseerd het lichtbruine klontje dat uit haar oor tevoorschijn kwam. Daarna zette ze het weer op een huilen.
'Oh Kafoer,' snikte ze, 'oh Kafoer, je hebt er geen idee van, ab-so-luut geen idee hoe afschuwelijk het voor mij is.'
'Nou,' protesteerde Kafoer, 'ik snap natuurlijk wel...'
'Oh nee,' onderbrak Jemima hem beslist. 'Ab-so-luut geen idee, zeg ik!'
Ach, dacht Kafoer, we kunnen er wel urenlang omheen blijven kletsen, maar ik weet al precies hoe het af gaat lopen. Hij zuchtte diep en zei: 'Goed. Je kleindochter is dus verdwenen. Maar wat heb ik daar eigenlijk mee te maken?'

dinsdag 2 november 2010

Net zo fijn als koekjes

Garf was eigenlijk ook een soort baasje, vond Willie. Niet dat Garf hem nooit een hondenkoekje gaf, want die had hij niet. En als hij ze wel had gehad, had hij ze zelf opgegeten.
Maar Garf nam wel alle beslissingen, zodat Willie niet zelf hoefde na te denken.
En dat vond Willie net zo fijn als koekjes.
Dus toen er op een dag drie jongens de struiken binnen kwamen gestommeld, rende Willie meteen naar Garf.
'Heb je het gezien?' vroeg hij. 'Heb je het geroken?'
Nee. Garf had niks gezien of geroken.
Garf lag te slapen, en te dromen van lekkere hapjes. Iets wat een beetje smaakte naar uitgedroogde broodkorstjes en ook een beetje naar vers vlees.
'Ben jij het Hondenkoekje?' vroeg de droom-Garf aan het lekkere iets.
Maar voordat het iets antwoord kon geven, werd Garf wakker gepord. 'Wat?' gromde hij.
'Of je het gezien hebt,' zei Willie. 'En geroken.'
Garf stak zijn neus in de lucht.
Wat hij rook beviel hem helemaal niet.
Mensen.
'Kom mee,' siste hij tegen Willie.
'Wat doen, baas?'
'Kijken wat er aan de hand is. En als er een probleem is, dan lossen wij dat op. Op onze eigen manier.' Hij grijnsde zijn vlijmscherpe tanden bloot.

zaterdag 30 oktober 2010

Heel tragisch en heldinnerig

Jemima liet zich op haar oude knieën zakken. 'Alsjeblieft, Kafoer,' smeekte ze, 'ik heb niemand die me kan helpen. We kunnen mijn arme kleine meisje daar toch niet laten zitten? Heb ik je ooit eerder om iets gevraagd?'
'Ja zeker,' zei de kleermaker, 'vaak zat. Altijd als je in de problemen zit, kom je naar mij. Maar goed, ik zal zien wat ik kan verzinnen. Wacht hier maar even.' Hij zette een kan thee voor haar klaar ging de deur uit.
Het duurde wel drie kwartier voor hij terugkwam.
Al die tijd liep Jemima handenwringend van de tafel naar het raam. Daar had niemand iets aan, natuurlijk, maar ze had wel eens een toneelstuk gezien waarin de heldin de hele tijd handenwringend heen en weer liep, in afwachting van de prins die haar kwam redden. Sindsdien dacht Jemima dat dat zo hoorde, bij heldinnen.
Door heen en weer te lopen voelde ze zich heel tragisch en heldinnerig.
Eindelijk, eindelijk kwam Kafoer weer terug.
Onder zijn arm droeg hij een zwart bundeltje.
'En,' vroeg Jemima ongeduldig, 'Heb je een plan bedacht? Hoe krijg ik mijn arme meisje terug?'
'Hiermee,' zei Kafoer, en hij maakte het geheimzinnige bundeltje open.
Er zaten kleren in. Oude kleren. Hele oude kleren. Vervaald en al honderd keer gerepareerd en al tweehonderd jaar uit de mode. Bovendien pasten ze niet.
'Dit is geen jurk,' klaagde Jemima,' dit is een draagbare tent. En je had 'm ook wel eens mogen wassen.'

vrijdag 29 oktober 2010

Ook geen hondenkoekjes

Garf was geen aardige hond.
Hij was een rothond.
Een hond wordt alleen aardig als zijn baasje hem leert om aardig te zijn. En niemand had dat aan Garf geleerd, want Garf had geeneens een baasje.
Niemand gaf hem op zijn donder als hij een klein kindje beet. Niemand gaf hem ooit een aai.
Dat vond Garf best. Hij wilde niet op zijn donder en hij hoefde geen aai.
Niemand gaf hem ooit een hondenkoekje.
Dat vond Garf dan wel weer jammer.
Zijn vriend Willie vertelde er wel eens over, over het hondenkoekje. Scheen iets heel fijns te zijn. Je kreeg hondenkoekjes als je een baasje had. Het moest een lief baasje zijn, en zelf moest je ook lief doen. Dan kwam het koekje.
Willie z'n eerste baasje was lief geweest. Maar zijn tweede baasje gaf geen koekjes en wel schoppen. En zijn derde baasje gaf helemaal niks. Die had Willie aan de ketting gelegd in de tuin, tegen de inbrekers. Een ijzeren ketting. En geen koekje. Eigenlijk helemaal geen eten. Niks.
Als Willie de kat van de buren niet te pakken had gekregen, was hij doodgegaan van de honger.
Daarna had Willie het wel weer even gehad, met de baasjes. Hij was ontsnapt en nu woonde hij al twee jaar bij Garf, in de dichte struiken rondom de Van de Blakke-fabriek.

dinsdag 26 oktober 2010

Rondjes om het paleis

Wat stonken die kleren! De oude Jemima ging zelf bijna van haar stokje, en zij was toch waarachtig wel wat gewend.
'Wat is hier de bedoeling van?' vroeg ze walgend.
'Aandoen,' gromde Kafoer. 'En lopen. Rondjes om het paleis, net zolang tot je een prins tegenkomt.'
'Maar de prinsen komen nooit buiten!' protesteerde Jemima. 'Dat weet iedereen! Ze mogen niet, van hun vader.'
Maar Kafoer was onverbiddelijk. De oude Jemima moest lopen, rondje na rondje, dag na dag. Ze kon alleen maar hopen dat er snel een keer een prins naar buiten zou komen.

Helaas.

Er ging een hele week voorbij zonder prins.
Een hele maand zelfs.
Heel jaar.
Ontelbare rondjes had Jemima al gelopen, steeds maar om het paleis heen.
Haar voeten wisten al niet beter meer; alsof ze nooit ergens anders hadden gelopen.
Een keer was Jemima ziek.
Ik blijf in bed, dacht ze, ik heb koorts.
Maar ze bleef niet in bed.
Haar voeten stapten eruit en begonnen te lopen, zonder dat de arme Jemima er iets aan kon doen. Ze rilde van de koorts. Ze viel zelfs even in slaap, maar haar voeten wisten niet beter en liepen uit zichzelf rond en rond en rond. Net zo lang tot ze tegen iemand opbotsten.

maandag 25 oktober 2010

Ruitje intikken, makkelijk zat

Michael was al drie keer rond de fabriek gelopen en hij had geen enkele plank gevonden; hij ging het niet nog een keer proberen.
Nee, dit keer ging hij naar binnen. Daar lag vast wel wat. Een oude krat of zo. Of een pallet.
Het mocht natuurlijk niet, planken halen uit een verlaten fabriek. Maar d'r mag wel meer niet. Een gezonde, ondernemende jongen laat zich door zulke beuzelarijen toch zeker niet tegenhouden?
Hij hoefde alleen maar een ruitje in te tikken, makkelijk zat.
Hij ging op zoek naar een baksteen of iets dergelijks. Dat was niet eenvoudig, want toen de fabriek verlaten werd was de hele omgeving keurig netjes opgeruimd. Geen planken, geen bakstenen, niks.
Wat moest je dan, als gezonde ondernemende jongen?
Rinkel!
Michael schrok op. Dat klonk verdacht veel als een ruitje, dat werd ingetikt.
Haastig holde hij in de richting van het geluid.
Hij had met Deco en Bob afgesproken dat ze niet de fabriek in zouden gaan. Nu ging hij de afspraak breken, om te laten zien hoe stoer hij was, maar de anderen waren hem vóór. Dat was niet eerlijk! Ze moesten zich aan de afspraak houden, daar zijn afspraken tenslotte voor.
Dat hij zelf ook van plan was geweest de afspraak te breken, dat vergat hij voor het moment maar even.
'Hee, valsspelers!' wilde hij roepen.
Maar hij kon zich net op tijd inhouden.
Want het waren Deco en Bob helemaal niet.
Het was een meneer, een volwassen meneer in een donkerblauw zakenpak.
Toen Michael de hoek om kwam, sloeg de meneer net de laatste restjes glas uit het raamkozijn. Met een breekijzer.
Deze man was een dief. Een echte, professionele dief met een breekijzer.
Michael dook terug de hoek om en probeerde voorzichtig te kijken.
Wat was de man van plan?

zondag 24 oktober 2010

Glas uit onverwachte hoek

Olle luisterde naar de dreigende stilte. Ergens in de inktzwarte duisternis was de slang, wist hij, de moordlustige slang die het op de koning gemunt had.
En op hemzelf.
Wat was het beest van plan? Waar was het?
Ondanks de kou gutste het angstzweet over Olle's lijf. Het prikte in zijn ogen. Zijn buik deed pijn en zijn hart ging tekeer als een roffeltrom. Ieder moment konden, vanuit het zwarte niets, de verschrikkelijke slangentanden in zijn vel dringen om hem vol te spuiten met dodelijk gif.
Hij zwaaide woest in de rondte met zijn tuinkabouter, in de hoop de slang te raken.
En hij had geluk.
Bij toeval raakte hij de kop van de slang, pok. Maar het was maar half raak. De klap schampte af en Sszzzsz werd alleen maar kwader.
De slang richtte zich op.
Olle sloeg nog eens. Mis. Hartstikke mis.
De schubbenkop schoot naar voren.
En toen...
Op dat moment...
vielen er plotseling een paar lichtstraaltjes naar binnen in het duistere hol.
Een paar grote glasscherven kwam op onverwachte wijze uit de lucht vallen. Ze hadden zich door de bovenkant van de bladerhoop heen geboord en kleine lichtgaatjes achtergelaten.
En ze boorden zich nog door iets anders heen ook.
Door het hart van Sszzzsz.
De slang was zo dood als een pier.

dinsdag 19 oktober 2010

Van buiten de struiken zag je niks

Ze gingen naar de oude fabriek en zochten een mooi plekje. Midden tussen de struiken, bijna onzichtbaar. Maar als je een bladertak opzij duwde, had je vrij zicht over het grasveld rondom de fabriek. Ze bouwden hun hut van dode takken en bedekten hem met plukken van het droge, vergeelde gras van het grasveld (dat kennelijk al jarenlang niet gemaaid was).
Als je buiten de struiken stond, kon je niet zien dat er een hut was.
Dat was goed.
Maar als je er middenin stond, kon je óók nauwelijks zien dat er een hut was.
Dat was minder.
'Jongens,' zei Deco, 'dit lijkt gewoon niet op een hut. Het blijft een stapel dooie takken en droog gras.'
'Omdat jij niet kunt bouwen,' zei Bob.
'Nee,' zei Deco, 'omdat het alleen maar een stapel dooie takken en gras is. Als we een echte hut willen, zullen we planken moeten zoeken.'
'Oké,' zei Michael. En hij liep naar de oude fabriek.
'Wat ga je doen?' riep Deco bezorgd. Er lagen helemaal geen planken rond de fabriek, daar hadden ze al gezocht. Bij een ouwe fabriek, had Michael gezegd, liggen natuurlijk altijd ouwe planken. En misschien ook wel een ouwe hamer. En spijkers.
Niet dus. Nog geen ouwe punaise.
Stond Michael mooi voor gek.
Daar heeft-ie een beetje de pest over in, begreep Deco. En nou wil-ie bewijzen dat er wél planken zijn. En omdat ze niet bij de fabriek liggen, gaat hij ze zoeken in de fabriek.
Rinkel!
Dat klonk verdacht veel als een ruitje dat werd ingetikt.
'Wat doe je?' riep Deco ongerust.
Er kwam geen antwoord.
Heel lang achter elkaar niet.

zaterdag 16 oktober 2010

Sorry, tuinkabouter!

Sszzzsz had geen hekel aan Olle. Maar hij kon het arme joch niet vrij rond laten lopen - misschien zou het de koning waarschuwen. Dan zou het voor Sszzzsz een moeilijk worden om zijn opdracht uit te voeren...
Helaas helaas, Olle moest dood.
De monsterlijke slangenkop schoot naar voren, de bek wijd opengesperd, de giftanden in de aanslag.
En hap, een dood jongetje.
Tenminste, dat was de bedoeling.
Maar het ging niet van hap, het ging van boink, en Sszzzsz zag sterretjes. Hij had een klap voor zijn kop gehad met een tuinkabouter. Olle was sterker dan hij eruit zag. Kwam van al het werken in de tuin, al het werken dat zijn vader had moeten doen, grotemannenwerk waar je grotemannenspieren voor moest hebben. Olle hád grotemannespieren - gekregen van al het werken. En met die sterke spieren kon hij niet alleen spitten en harken - hij kon ook geweldig hard slaan, ontdekte hij nu. Boink, met de kop van de tuinkabouter tegen de kop van de slang.
'Sorry, tuinkabouter,' hijgde Olle.
De tuinkabouter glimlachte. Geeft niks, betekende dat. Maar Olle zag het niet, want het was donker in het hol.
Sszzzsz hield zijn lichtgevende ogen stijf gesloten. Hij schudde traag met zijn kop, duizelig van de klap.
Pas toen de sterretjes achter zijn ogen ophielden, viel hij opnieuw aan.
Daarbij deed hij zijn ogen open, en dat was dom. Want aan die ogen kon Olle zien waar hij was, en...
Klabaf! en een gefluisterd: 'Sorry, kabouter!'
Juist ja, dacht Sszzzsz. Die fout maak ik niet nog eens. Ik kan prima aanvallen met mijn ogen dicht. Ik ruik waar hij staat, en hij ziet niks. Hoe kan hij me dan raken? En met die gedachte viel hij opnieuw aan.
Muisstil bewoog hij.
Olle zag niks, hoorde niks... er was geen enkele manier waarop hij zich kon verdedigen.

woensdag 13 oktober 2010

Minstens hondsdolheid

Nu zijn vrienden een beetje onzeker leken, vatte Deco weer moed. Misschien kon hij zijn beren-blunder een beetje goedpraten.
'Jazeker,' zei hij. 'Er zitten daar zwerfhonden, wist je dat niet? Ze zijn zo vals als de pest en ze hebben enge ziektes. Als zo'n beest je bijt, dan moet je meteen naar het ziekenhuis want dan heb je minstens hondsdolheid.'
'Zijn het er veel?' vroeg Michael ongerust.
'Soms meer, soms minder. Er komen altijd beesten bij, moet je rekenen. Omdat ze jonkies krijgen, maar ook omdat er honden van huis weglopen of in het bos worden achtergelaten.'
'Daarom zijn ze zeker ook zo vals,' knikte Bob begrijpend.
'Eh.. ja, precies!' zei Deco 'Eh... hoezo?'
'Nou, omdat ze achtergelaten worden en zo, enneh omdat als een hond wegloopt, dat doet-ie niet zomaar, hè? Dat doen ze alleen als je ze heel slecht behandelt. Slaan en schoppen en geen eten geven en zo. Dus ze hebben allemaal een hekel aan mensen.'
Michael begon mee te denken. 'Ja, en ze bijten natuurlijk ook weleens naar elkaar, zo vals zijn ze wel. Daarom zijn er soms ook minder honden: dan hebben ze mekaar doodgebeten.'
'Precies,' riep Deco enthousiast. 'Dus alleen de grootste overleven het. Die honden zijn enorm, joh! Ze komen wel tot hier.' Hij gaf met zijn handen aan tot wáár. Ver boven zijn hoofd. 'En als ze op hun achterpoten lopen zijn ze wel drie meter hoog! En je kunt nooit ontsnappen, want ze kunnen in bomen klimmen!'
Bob en Michael keken hem zwijgend aan.
Na een tijdje zei Bob: 'En honing? Zijn die honden daar toevallig ook dol op?'
'Jazeker,' knikte Deco enthousiast. 'Soms breken ze zelfs met hun poten een holle boom open, als daar een bijennest in zit...'
Een korte stilte. Michael vroeg: 'Deco? Zeg eens eerlijk: probeer jij beren te maken van die wilde honden van jou?'
'Een beetje wel,' bloosde Deco.
'Hou daar dan mee op. Beren zijn onzin. Maar die wilde honden houden we d'r in. En nu gaan we onze hut bouwen.'

maandag 11 oktober 2010

Een slechte rot-koning

'Hoe bedoelt u, een goeie kerel?' piepte Olle.
'Gewoon,' zei de slang, 'ik wil weten of de koning een beetje aardig is tegen zijn mensen.'
'Hoe kan ik dat nou weten?' piepte Olle. 'Niemand vertelt mij dat soort dingen. Ik ben altijd alleen.'
'Altijd alleen?' vroeg Sszzzsz verontwaardigd. 'Heb je geen ouders dan?'
'Alleen een vader,' zei Olle.
'En die moet zeker de hele dag werken?'
'Nou nee,' mompelde Olle. 'Hij werkt eigenlijk nooit. Hij lummelt allen maar. Ik doe al het werk.'
'Wat?' riep de slang woedend. 'Laat je vader jou werken, terwijl hij zelf luiert? En... en wat vindt de koning daarvan?'
'Ik geloof niet dat de koning er iets van merkt,' zei Olle.
'Bah, wat akelig,' zei Sszzzsz. 'Wat akelig en gemeen. Kinderen horen te spelen. Een koning die daar niet op toeziet, is een slechte rot-koning. Ik geloof, dat ik hem eens dood ga bijten. Dat zal hem leren dat je kinderen goed moet behandelen!'
'Oei!' schrok Olle. Kennelijk had hij iets verkeerd gezegd. Hij wilde absoluut niet dat de koning doodgebeten werd!
'Maak je geen zorgen,' zei Sszzzsz, 'Je hoeft je niet schuldig te voelen. Want eerst bijt ik jou!'

Nep-beren soms?

'Bij de oude fabriek,' zei Michael. 'De oude Van de Blakke-fabriek aan de rand van de stad. Zijn jullie daar wel eens geweest?
'Ikke niet,' zei Deco.
Bob haalde zijn schouders op. 'Ik ook niet.'
'Precies,' knikte Michael. 'niemand gaat daar ooit naartoe. En weten jullie waarom niet?'
Bob en Deco knikten allebei van nee.
'Jammer,' zei Michael, 'ik hoopte dat jullie het wisten, want zelf heb ik ook geen idee. Maar goed, doet er niet toe. In ieder geval: ik kwam daar vorige week bij toeval terecht...'
'Wat deed je daar?' vroeg Bob nieuwsgierig.
'Doet er niet toe. Vertel ik nog wel eens. Er komt daar nooit iemand, daar gaat het nou even om, er staan overal struiken die helemaal wild zijn gegroeid, metershoog en breed en ondoordringbaar. Nou ja, niet helemaal ondoordringbaar - er zijn paadjes tussendoor, gemaakt door allerlei dieren...'
'Wat voor dieren?' wilde Deco weten.
'Doet-er-niet-toe!' snauwde Michael.
'Nou,' snoof Deco, 'dat doet er behoorlijk toe! Als die paadjes bijvoorbeeld door beren zijn gemaakt, vind ik het een slecht idee om daar een hut te maken.'
'Natuurlijk zijn ze niet door beren gemaakt,' zei Michael hoofdschuddend.
'Oh? Door welk dier dan?'
'Weet ik veel!'
'Maar als je niet weet welk dier ze gemaakt heeft, hoe weet je dan dat het geen beer is?'
Bob trok zijn meest serieuze gezicht. Zijn speciale, heel erg ernstige, buitengewoon geduldige ik-ga-Deco-een-debiele-vraag-stellen-gezicht. 'Deco...?' vroeg hij rustig. 'Denk je werkelijk dat er wilde beren zitten aan de rand van de stad? Of zelfs maar binnen de tweehonderd kilometer van de stad? Of tweeduizend kilometer?'
'Euhhhh,' deed Deco. 'Nou, nee natuurlijk, geen beren nee, niet echt beren...'
'Niet echt beren?' schamperde Michael. 'Niet echt beren? Wat dan wel? Nep-beren?'
'Eh, nee,' mompelde Deco. 'Ik dacht iets van eh, wilde zwerfhonden of zo.'
Michael en Bob keken elkaar aan. Wilde zwerfhonden - ja, dat zou best kunnen.
Het klonk nog best gevaarlijk ook.

donderdag 7 oktober 2010

Drie keer een iep-geluidje

'Goedenavond, jongetje,' siste het beest.
Olle zei niets terug. Er kwam een klein en angstig kreuntje uit zijn keel; dat was alles. Meer zou jij ook niet voor elkaar krijgen, als je in dat stikdonkere hol zat en in de ogen van een betoverde slang keek.
Maar Sszzzsz deed helemaal niet boosaardig. Hij had juist zin in een babbeltje.
'Woon je in het paleis?' vroeg hij geïnteresseerd.
Olle wist niet wat hij moest doen. Terugpraten? Tegen een slang?
'Ik vroeg je wat,' snauwde de slang. 'Woon je in het paleis?'
'Iep,' knikte Olle.
'Aha,' zei de slang. 'Dan ken je vast de koning wel?'
'Iep,' zei Olle weer, en ditmaal schudde hij van nee.
'Je woont in het paleis, maar je kent de koning niet? Hoe kan dat nou?' vroeg Sszzzsz streng.
Het is merkwaardig hoe snel de meeste mensen zich aanpassen aan hun omstandigheden. Olle had nu die keer een klein, kreunend iep-geluidje gemaakt en de slang had hem nog steeds niet opgegeten. Ergens diep in zijn geest besloot Olle dat het al drie keer goed gegaan was, en dat het dus veilig was om met een betoverde slang te praten.
'Het paleis is heel groot,' zei hij. Zijn knieën knikten; een beetje huiverig was hij nog wel. 'Ik weet natuurlijk wel wie de koning is, maar ik heb hem nooit gesproken of zo.'
'Aha,' knikte Sszzzsz, 'nou ja, dat is goed genoeg... wat ik zo ontzettend graag weten wil, namelijk is: wat is die koning voor iemand? Is hij een beetje een goeie kerel?'
Hij dacht: als het antwoord nee is, dan kan ik met een gerust hart mijn opdracht uitvoeren. Dan gaat die koning er aan.

zaterdag 2 oktober 2010

Toen waren we nog hartstikke klein

'Nou, laat het maar eens horen, dat plan van jou,' zei Bob.
'We maken een geheime plek,' zei Deco. 'Een plek voor ons, die hij niet weet. Daar spreken we dan voortaan af.'
'Geheime hut?' vroeg Michael.
'Geheime hut,' knikte Deco.
'Is dat niet een beetje kinderachtig?' vroeg Bob. 'Straks wil je ook nog een club beginnen met een geheim wachtwoord of zoiets doms.'
'Nee joh,' lachte Deco haastig. Een club met een geheim wachtwoord, dat was nou precies zijn plan geweest. Maar dat ging hij nu natuurlijk niet meer zeggen.
'Tuurlijk niet,' zei Michael. 'Een Anti-Dave-Club, die hadden we vorig jaar. Toen waren we nog hartstikke klein, joh! Nu doen we zoiets niet meer. Of wel, Deco?'
'Nee,' zei Deco met een neppe grijns. 'We zijn toch geen kleuters? Ik bedoelde gewoon een geheim plekje, iets wat Dave niet weet. Om af te spreken, bijvoorbeeld. Na school, bijvoorbeeld. Dan zeggen we op het schoolplein: hee, zullen we straks afspreken je-weet-wel-waar? En dan kan Dave ons lekker niet vinden.'
'Okee dan.' Bob geloofde nooit dat Dave zo makkelijk voor de gek gehouden kon worden. Maar ach, dacht hij, hutten bouwen is altijd leuk, en het is mooi weer - waarom zou ik niet met Deco meedoen?
'Ik,' zei Michael geheimzinnig, 'En ik weet al een perfecte plek.'

woensdag 29 september 2010

Was ik maar een stomme slang

En dat soort dingen was precies wat Sszzzsz dacht.
Als koning Ulfius een goeierik is, waarom zou ik hem dan doodbijten? Omdat de tovenaar het zegt? Maar als de tovenaar een goeie koning dood wil, is hij zelf natuurlijk een slechterik.
Moet ik doen wat een slechterik zegt? Als hij mijn baasje is?
Of moet ik doen wat ik zelf het beste vind?
Maar als de tovenaar mij niet betoverd had, dan kon ik niet eens iets vinden. Dan was ik altijd een stomme slang gebleven.

Moeilijk, moeilijk!

Ach, zuchtte Sszzzsz, was ik maar een stomme slang gebleven. Dan hoefde ik niet na te denken over dit soort ingewikkelde dingen.
Zo dacht hij dag na dag, en terwijl hij dacht ging de zomer voorbij. En ook de mooie dagen van de herfst. Het werd kouder en kouder.
Slangen kunnen daar niet tegen.
Ze hebben warme nodig, anders werken hun spieren niet.
En hun hersens trouwens ook niet.
De gedachten van Sszzzsz gingen trager en trager, en uiteindelijk werd hij wat hij had willen zijn: een stomme slang, die niet meer kon denken aan koningen en tovenaars en het verschil tussen goed en kwaad. Hij kon alleen nog maar slangendingen denken: over eten en slapen en in de zon liggen.
In de zon liggen ging niet meer. Er was geen zon.
Maar zijn slangenhersens vonden een andere oplossing: Olle's grote bladerhoop.

dinsdag 28 september 2010

Handgranaat is eigenlijk een afkorting

'Weet je wat wij zouden moeten hebben?' zei Deco.
'Ja,' bromde Michael, 'een handgranaat. Als hij dan weer komt zeuren dan: Boem! Weg Dave. Handige dingen hoor, handgranaten.'
'Daarom heten ze ook zo,' vertelde Bob. 'Dat weet bijna niemand, maar "Handgranaat" is eigenlijk een afkorting van "Handige granaat".'
'Echt waar?' vroeg Deco met grote ogen.
'Nee,' zei Bob, 'zelf verzonnen.'
'Kan het nog wel waar zijn,' merkte Michael op. 'Gewoon, dat het toevallig echt waar is wat je zelf verzonnen hebt.'
'Ja,' zei Bob, 'dat kan wel, maar dat is dus bijna nooit. Anders had ik wel hogere punten voor mijn topo-toetsen. Daar verzin ik alle antwoorden zelf en ze zijn nooit goed. Ja, één keer, toen we de provincie-hoofdsteden moesten doen. Toen was ik moe, dus ik kon niet goed verzinnen. Heb ik gewoon iedere hoofdstad de naam van de provincie gegeven. Hoofdstad van Limburg is Limburg, hoofdstad van Zuid-Holland is Zuid-Holland, enzovoort.'
'Ja,' zei Michael, 'dan heb je Utrecht en Groningen goed, natuurlijk.'
'Waarom zou dat eigenlijk zijn?' vroeg Deco zich af.
'Misschien waren de Utrechters en de Groningers ook een beetje moe,' bedacht Bob. 'Konden ze ook niet goed verzinnen.'
'Weet je wat eigenlijk ook een stomme plaatsnaam is?' vroeg Michael.
'Nee,' zei Deco. 'En dat wil ik ook niet weten want daar gaat het niet om. Het gaat om een manier om Dave uit de buurt te houden.'
'Handgranaat,' mompelde Michael.
'Kop dicht,' zei Deco. 'Luister liever naar mijn plan.'

maandag 20 september 2010

Hij ruste in vrede, bla bla bla

Szzzzsz had diep nagedacht. Zijn eerste gedachte was: hoe krijg ik die koning de pijp uit?
Dat was makkelijk genoeg. Het paleis had een paar kleine raampjes, waar geen mens doorheen paste; die kwamen uit in de kerkers. In de kerkers zaten gevangenen. Die zouden behoorlijk schrikken als er plotseling een grote slang hun cel binnenglijdt. Van de schrik gaan ze gillen. Een bewaker komt kijken wat er aan de hand is. Zodra hij de deur open doet, of een raampje, dan bijt je hem dood. Daarna kun je op je gemak de cel uit kruipen, en hup! Je bent in het paleis.
Je zoekt een veilig plaatsje, achter het keukenkastje bijvoorbeeld. Daar is het nog lekker warm ook. Je ligt daar lekker te soezen, en je luistert naar de gesprekken van de koks en de kamermeisjes.
Na een paar weken - of maanden, wat maakt het uit? - weet je waar de slaapkamer is. Je kruipt er heen door de zwijgende duisternis van de nacht. En even later... hap! Daar gaat de koning.
Hij ruste in vrede, bla bla bla, arme kerel, blablabla veel te jong gestorven...
Makkelijk zat.
Dat was hoe je het deed.
Daar had Sszzzssz moeten ophouden met denken.
Maar hij was dóórgegaan.
Hij was zich gaan afvragen waarom hij de koning zou vermoorden.
En elke moordenaar kan je vertellen: daar moet je niet over nadenken. Dan ga je twijfelen.
Waarom zou ik die koning vermoorden? Hij heeft mij niks gedaan. Misschien is het wel een hele aardige kerel.
Dat soort dingen ga je dan denken.

donderdag 9 september 2010

Meisjes en Marrokanen

Die avond gingen de jongens naar de oude fabriek.
De meiden wilden niet mee.
'Nee,' zei Michael, 'meiden, dáár heb je wat aan als je een dief gaat vangen.' Ze liepen over de met gras begroeide rails. Vroeger had hier een klein treintje gereden, dat allerlei spullen naar de fabriek bracht. In de fabriek werden dan van die spullen weer andere spullen gemaakt en die gingen met het treintje weer weg. Heel eenvoudig.
'Wat maakten ze hier eigenlijk?' vroeg Bob.
'Geen idee,' antwoordde Deco ongeïnteresseerd. 'Dikke zwarte rookwolken, voornamelijk. Maakt het wat uit?'
'Nou ik vroeg me af wat een dief te zoeken heeft in een lege fabriek.'
'Duh,' zei Michael. 'Hij heeft er niks te zoeken. Hij komt niks halen, hij komt iets brengen. Hij gaat natuurlijk zijn buit verstoppen.'
Dat was slim bedacht! Bob en Deco waren er even stil van.
En in die stilte hoorden ze: 'Joehoe! Waar zijijijn jullie?'
Het was Kymbyrly, die zich bedacht had en toch mee op boevenjacht wilde.
'Nee,' zei Deco. 'Boevenjacht is niks voor meisjes.'
'Dat mag je niet zeggen, volgens mij,' zei Bob. 'Vanwege dat het discriminatie is.'
'Ach welnee man. Discriminatie is met Marrokanen en zo.'
'Oh,' zei Kymbyrly verontwaardigd, 'en waarom mogen Marrokanen wel discriminatie hebben, en ik niet?'
Michael knikte bedachtzaam. 'Meisjes hebben ook recht op discriminatie. Want als Marrokanen het wel krijgen, en meisjes niet, dan is dat óók weer discriminatie.'
'Ja,' zei Kymbyrly. 'Dan zijn wij twee keer de... eh...'
'De pineut,' hielp Michael.
'Ja, dat bedoel ik. Dan zijn wij dubbel de pineut.'
Dat wilde niemand op zijn geweten hebben. Er werd besloten dat Kymbyrly door Deco was gediscrimineerd. Hij moest sorry zeggen.
'Sorry.'
En ze mocht mee op boevenjacht.
Ze waren inmiddels aangekomen bij hun hut tussen de struiken. Ze kropen alle vier naar binnen, maakten het zich gemakkelijk en begonnen te wachten. Op hun dief. Die niet kwam. Uren- en urenlang niet. Zelfs niet toen het donker werd.

dinsdag 7 september 2010

Jammer voor de slechteriken

De meeste slangen zijn niet wat je noemt intelligent. Ze hebben niet bepaald veel aan hun kop, tenslotte. Ga ik in de zon liggen of ga ik een muis opeten? Of ga ik een dutje doen? Dat is alles, eigenlijk. Over andere dingen hoeft een slang niet na te denken. Dus wat moet een slang met hersens? Onhandige extra bagage is het, die de kop te zwaar maakt en de snelheid schaadt.

Voor de slechteriken van deze wereld is dat allemaal erg jammer. Sommige slangen kunnen met één beet van hun giftanden een volwassen kerel naar de andere wereld helpen. Wat zou het dan handig zijn, als je zo'n beest kon trainen! Vooral omdat ze zo een wonderlijke vorm hebben. Sommige slangen passen in een muizenhol. Anderen kunnen door een regenpijp kruipen. Er is geen huis waar een slang niet binnen kan komen.
Ze zijn dodelijk, ze zijn stiller dan een muis en ze kunnen overal binnendringen.
Voor een slechterik die, bijvoorbeeld, een koning wil vermoorden is een slang dus ideaal. Je hoeft alleen maar te zeggen van 'Hup slang, pak 'm!' en dan...
Dan...
Tja. Dan gaat de slang in de zon liggen. Of een muis opeten. Of een dutje doen.
Hij begrijpt gewoon de bedoeling niet.
Behalve als hij betoverd is.
Zoals Sszzzsz. Als je tegen hem zei: bijt de koning dood, dan begreep hij niet alleen wat je bedoelde, hij kon ook nog een plan verzinnen om het voor elkaar te krijgen.
Maar al die slimheid had ook een nadeel.

zondag 5 september 2010

Duim omhoog.

Deco vond er niks meer aan. 'Ik ga naar huis,' fluisterde hij. 'Ik geloof nooit dat er nog een dief komt, vannacht.'
'Goed werk,' zei Bob. 'Dieven komen altijd als je ze niet verwacht. Dus we lagen hier een beetje voor joker, want we verwachtten een dief. Maar nou jij er niet meer in gelooft, nóú komt-ie pas. Let maar eens op.'
Daar moest Deco even over nadenken. 'Hoe weet een dief nou of wij hem verwachten?' vroeg hij tenslotte.
'Daar hebben ze een zesde zintuig voor,' antwoordde Bob. 'Dieven zijn helderziend voor verwacht worden. Dus hij kan ieder moment komen.'
'Ik geloof er geen bal van,' mokte Deco.
Bob stak zijn duim omhoog. 'Ik steek mijn duim omhoog,' zei hij erbij, want Deco kon dat natuurlijk niet zien in het donker.
Kymbyrly knipte de zaklamp aan.
'Doe dat ding uit,' fluisterde Bob woest. ´Straks ziet-ie dat we hier zitten, en dan weet hij dat we ´m verwachten. Dan komt hij nooit
´Ik wou alleen maar laten zien dat je duim omhoog deed,´ legde ze uit.
´Dat hoeft niet,´ antwoordde Bob, ´want dat heb ik dus net gezegd.´
´Oh ja. Waarom deed je je duim eigenlijk omhoog?´
´Omdat Deco goed bezig is. Hij gelooft mij niet. Gelukkig maar! Nu verwacht hij dus geen dief. Dus de dief komt.´
´Oh ja,´ zei Kymbyrly vaagjes. Ze moest er even over nadenken.
Terwijl ze nadacht sloop er een duistere gedaante naar de deur van de fabriek toe.
De dief was gearriveerd.

vrijdag 3 september 2010

Voor wie het boek gelezen heeft

Degenen die, zoals ik hen al eerder heb aangeraden, het boek 'De Purperen Koningsmantel' hebben gelezen. weten natuurlijk al lang wie deze tovenaar is.
Inderdaad: de Grijze Reiziger.
Meer over hem kun je lezen in het boek: 'De Toren van de Tovenaar'.
Dat wil zeggen: als je het boek te pakken kunt krijgen. Dat is niet eenvoudig, want het is in geen enkele boekwinkel meer te koop.
Gelukkig zijn er nog bibliotheken waar ze het wél hebben.

woensdag 1 september 2010

Lichtgevende ogen

Olle merkte het niet eens, dat de gang was ingestort. Hij hoorde het geruis, dat wel natuurlijk, maar hij lette er niet op.
Want hij keek recht in twee ogen.
En dat waren niet de ogen van zijn kabouter.
Bepaald niet.
De ogen glansden groenig in het duister. Een beetje zoals de ogen van een kat. Maar dit was geen kat; kattenogen geven geen licht, ze weerkaatsen alleen maar het licht dat er op valt. In een donker hol in het midden van de nacht is een kat net zo blind als jij en ik.
Het was een slang. Zijn naam was Sszzzsz (De namen van slangen zijn voor mensen erg moeilijk uit elkaar te houden: het verschil tussen bijvoorbeeld deze Sszzzsz, zijn moeder Hzsszzs en zijn zusje Zszs-Hsszs is voor ons niet te horen. Een uitzondering was zijn neef Fvvfvfhvv, wiens moeder een klein spraakgebrek had.)
Sszzzsz was geen gewone slang. Slangenogen geven geen licht, net zo min als die van een kat. 't Zijn geen koplampen. Slangen hebben geen koplampen nodig; ze jagen niet door te kijken maar door te ruiken, of eigenlijk: door de lucht te proeven met hun tong.
Het licht in Sszzzsz's was geen lampje; het was een toverlicht.
Toen ze nog jonge slangetjes waren, waren Sszzzsz en zijn zusje en zijn neef gevangen door een kwaadaardige magiër. Deze tovenaar had een eeuwenoude ruzie met koning Ulfius. Toevallig had de koning zelf, in zijn jonge jaren, heel aardig leren toveren. Goed genoeg om zichzelf tegen de meeste tover-aanvallen te beschermen.
Maar de zwarte magiër bleef het proberen. Om de zoveel tijd stuurde hij weer een vervloeking of een monster op de koning af. Ditmaal was het Sszzzsz.

dinsdag 31 augustus 2010

zilver-glimmende kat

Kymbyrly vond zichelf niet mooi. Alleen wanneer haar nagels vers gelakt waren, dan leek het nog ergens naar. Én als ze net naar de kapper geweest was. Daar ging ze elke drie weken heen, samen met haar moeder. Dan mochten ze op stoelen naast elkaar en dan werden ze tegelijkertijd geknipt. Ze kletsten met de kapsters en met elkaar, een gesprek voor vier personen. Kymbyrly mocht meepraten alsof ze eem groot mens was. Dat waren haar fijnste middagen. En voor haar moeder ook. Als Kymbyrly (of haar moeder) heel verdrietig was, gingen ze wel eens gewoon zo maar naar de kapper, terwijl de drie weken nog niet eens om waren.
Dan lakte Kymbyrly 's avonds haar nagels en dan vond ze zichzelf bijna net zo mooi als mama. En mama was prachtig mooi - dat moest, voor haar werk.
Maar Kymbyrly zag zichzelf maar al te vaak in de spiegel zonder nagellak. Of als haar haar niet goed zat.En dan was ze helemaal niet mooi, ook al trok ze haar allermooiste bloes aan. De wit met roze bloes met de zilver-glimmende kat erop. En de zilverglimmende laarsjes.
Nee, ze was niet mooi. Ze was ook niet geweldig en fantastisch, zoals Marit.
Wie zou haar nou leuk kunnen vinden?

Ze had geen idee dat er drie jongens uit de klas verliefd op haar waren. Bob, nog wel!
Kymbyrly was zelf op Bob, maar toen hij haar om verkering had gevraagd had ze nee gezegd.
Ze durfde geen ja.
Want Marit vond Bob stom.

maandag 30 augustus 2010

Hoe dieper, hoe viezer

En het was winter en alles wat nat was, was half bevroren. Even voor de duidelijkheid: de blaadjes waren dus nat.
Al snel deden Olle's vingers pijn van de kou en even later voelde hij ze niet meer.
Maar hij groef dapper door. Langzaam maar zeker ontstond er een soort holte in de geweldige bladerberg.
'Eh, kabouter,' zei Olle na een tijdje, 'ik weet niet of dit nou wel zo'n goed idee was. Hoe dieper ik graaf, hoe viezer het wordt. Ik kom ook allemaal regenwurmen tegen en zo. De blaadjes hier binnenin zijn half verrot. Zal ik maar ophouden?'
Maar de kabouter glimlachte hem bemoedigend toe: ga maar door.
Dus hij ging door.
De holte werd een hol, het hol werd een gang.
Opeens merkte Olle dat zijn vingers pijn deden. Er zat weer gevoel in! Na een tijdje waren ze zelfs niet koud meer.
Het was warm hier, binnen in de bladerberg. De winterkou kon niet door de dikke laag bladeren heen.
Bovendien, maar dat wist Olle niet, worden planten warmer als ze gaan rotten. Een heel klein beetje maar. De warmte van een enkel blaadje kun je met de fijnste thermometer nauwelijks meten.
Maar de warmte van honderden duizenden blaadjes bij elkaar, dat is net een kachel.
Olle kroop naar buiten om de kabouter op te halen. Nu zou zijn kleine vriendje kunnen rusten, in een warm bedje van bladeren, en dan kon zijn arme voet genezen.
Hij pakte de kabouter voorzichtig in zijn armen en droeg hem naar het binnenste van de berg. Daar legde hij hem voorzichtig te rusten. Word maar snel beter, kabouter!

Toen gebeurde er iets afschuwelijks. Met een verschrikkelijk geritsel stortte de gang in. De gang naar buiten.

Dat was ze allemaal niet

'Wou je zeggen dat ik niet goed kan balletten?' Als Marit een tekenfilm was geweest, had je stoom uit haar oren zien komen. Zo kwaad was ze.
'Nee nee,' protesteerde Kymbyrly haastig, 'dat wou ik helemaal niet zeggen!' Inderdaad. Het was wel waar, maar Kymbyrly wilde dat niet zeggen. Anders zou Marit nooit meer vriendinnen met haar willen zijn. En ze wilde zo vreselijk graag dat Marit haar aardig vond. Marit was slim en mooi en geweldig.
Tenminste, dat vond Kymbyrly. Maar zo vreselijk slim was Marit eigenlijk niet. En mooi? Ach, het is maar wat je mooi vindt. Maar ze was zonder meer geweldig. Dat vond Marit zelf, en ze was er zo ongelooflijk van overtuigd dat Kymbyrly haar geloofde. En niet alleen Kymbyrly. De halve klas vond Marit helemaal fantastisch.
Als je zou vragen wat er dan zo goed was aan Marit, dan zouden ze bijvoorbeeld zeggen dat ze mooi was. Of grappig. Of goed in ballet. Of nog honderd andere dingen.
Maar ze was niet buitengewoon mooi. Een helemaal niet grappig. En niet bepaald goed in ballet. En die andere honderd dingen was ze ook allemaal niet.

Als je haar zelf had gevraagd of ze geweldig was, had ze je verbaasd aangekeken en gezegd: 'Maar natuurlijk!'
En als je dan had gevraagd wat er dan zo bijzonder aan haar was, had ze je nóg verbaasder aangekeken en gelachen: 'Ik ben maar heel gewoon, hoor!'
Ja maar Marit, ja maar Marit, iedereen is heel gewoon. En de meeste mensen vinden zichzelf helemaal niet zo geweldig.
Nou, vond Marit, dat is dan heel zielig voor al die mensen. Maar dat is dan hun probleem. Ik kan je vertellen: het leven is een stuk leuker als je jezelf geweldig vindt.
En daar had ze gelijk in.
Het is een leuke truc, als je het kunt.
En Marit kon het heel goed.
En Kymbyrly kon het helemaal niet.

donderdag 12 augustus 2010

Half in de maat?

En nou kregen ze nog ruzie ook. Om de meest onbenullige reden.
Om een ijsje.
Het gebeurde op een warme zondagmiddag. Kymbyrly had haar zakgeld gekregen en ze was meteen naar Marit gelopen, want ze wilde trakteren op ijsjes.
Ze had net genoeg geld voor 1 waterijsje en 1 super-choco-slagroom-hoorn.
Ze nam zelf het waterijsje, en de super-choco-enzovoorts was voor Marit.
'Wat krijgen we nou?' vroeg Marit wantrouwig. 'Waarom geef je mij die grote choco?'
'We zijn toch vriendinnen?' antwoordde Kymbyrly.
'Ja,' zei Marit. 'En? Dus? Waarom krijg ik dan de choco?'
'Nou zeg,' zei Kymbyrly, 'ik probeer alleen maar aardig te zijn, hoor!'
Maar dat geloofde Marit niet. Zó aardig, dat zou ze zelf nooit doen. Dus Kymbyrly had er vast een bedoeling mee. Maar wat? Wacht eens even... 'Probeer je mij soms vet te mesten? Hè? Zo van: eet jij die grote choco maar, dan word je lekker dik en dan kun je niet meer balletten. Dat is het, hè? Je bent zeker bang dat ik net zo goed word als jij, en dat ik voortaan alles mag voordoen van de juf! Dat ik alle solo's mag dansen!'
'Nou jaaa!' zei Kymbyrly verontwaardigd. 'Denk je soms dat het leuk is, om altijd maar vooraan te moeten staan? Ik moet al die solo's uit m'n hoofd leren! Ik moet alles alleen doen, terwijl ik juist jouw vriendin wil zijn. Ik zou het liefste gewoon, net als jij, achterin staan en zo'n beetje half in de maat mee-hupsen.'
'Meehupsen?' krijste Marit. 'Half in de maat!?'

Oei, dacht Kymbyrly. Dat had ik beter niet kunnen zeggen.

dinsdag 10 augustus 2010

Ballet

Marit en Kymbyrly waren vriendinnen. Hele hele echte. Ze deden alles samen: ze zaten samen op ballet en bereidden samen hun spreekbeurten voor (over ballet) en keken samen tv (series met ballet erin). Ze liepen altijd samen naar school (onderweg deden ze elkaar balletpasjes voor) en ze kletsten voortdurend samen (over van alles en nog wat (ballet)).

Marit had een hekel aan Kymbyrly.
Kymbyrly had een hekel aan ballet.

Kymbyrly was veel beter in ballet dan Marit: ze moest op de les alles voordoen en bij het optreden aan het eind van de cursus moest ze een solo dansen. In haar eentje dus. Dat wilde ze allemaal niet, maar ze moest. Of eigenlijk: ze mocht - én ze durfde geen nee te zeggen.
Ze dacht: als ik nee zeg, dan weet Marit dat ik niet van ballet houd. En dan wil ze mijn vriendin niet meer zijn.
Tegelijkertijd dacht Marit: wat is die Kymbyrly toch een aanstelster, met haar zorgvuldig geknipte krullen en haar gelakte nagels en die stomme gilletjes die ze altijd laat horen als de jongens weer eens vieze woorden zeggen. En weet je wat vooral stom is? Dat ze altijd maar weer vooraan staat bij ballet en alles voor wil doen en zo. Anderen willen ook wel eens, hoor!
Maar dat zei ze allemaal niet, want dan wilde Kymbyrly haar vriendin niet meer zijn. En met wie moest ze anders de hele dag over ballet praten?
Het is lang niet altijd een lolletje, als je vriendinnen bent!

zondag 8 augustus 2010

Een echt prinsessenbed heeft een dakje

Het bed van Lenny was niet zomaar een bed. Het was een prinsessenbed. Een hemelbed, met goudgeverfde palen op de hoeken en gordijntjes tussen de palen. De gordijntjes konden dicht en dan lag je in een soort hut. Dan voelde je je helemaal warm en veilig en beschermd. Lenny deed graag de gordijntjes dicht als ze boos was, of verdrietig. Dan lag ze op haar rug en keek naar het plafond, en dan leek het net of de rest van de wereld niet bestond.
Dat kwam goed uit, want het lag altijd aan de rest van de wereld als Lenny boos was (of verdrietig).
Het was trouwens niet de bedoeling, dat ze naar het plafond kon kijken. Een echt prinsessenbed heeft een dakje, tenslotte. Een dakje van doek. Maar de vader van Lenny had het bed zelf gemaakt en hij was een beetje lui. Hij was heel handig, daar niet van. Hij kon hele mooie dingen maken. Maar hij maakte ze nooit helemaal áf.
Daardoor kon Lenny, als ze op haar rug op bed lag, gewoon het plafond zien en de barsten tellen.
Nou ja, de barsten tellen, dat kon ze niet écht, natuurlijk.
Daar waren er teveel voor.
Papa had de hele kamer in orde gemaakt, maar toen hij het plafond moest doen was hij tv gaan kijken.
'Dat plafond verven, dat heeft geen zin,' zei hij. 'Het moet helemaal opnieuw gestuukt, en dat red ik vandaag niet meer. Dat doe ik morgen. Ik vind namelijk, als je iets doet, dan moet je het ook meteen goed doen.'
Het was nu drie jaar geleden dat hij dat gezegd had en hij had het nog steeds niet goed gedaan. En ook niet slecht. Hij had het eigenlijk gewoon helemaal niet gedaan.
'Tja,' zei hij schouderophalend, 'nu kan het niet meer. Nu staat er een bed onder dus kan ik er niet meer bij. En als ik er niet bij kan, kan ik het ook niet goed doen.
Dus: wel barsten. En geen dakje.

donderdag 5 augustus 2010

Het einde van de bezem

Maar dat deed ze niet.
Ze zei: 'Als u echt denkt dat dat het beste is, dan moet het maar, hè?'
Commandant Lodewijk knikte ernstig.
Hij bracht haar naar huis, in de grote rode ladderwagen, en daarna verdween hij. Zwaaiend met de bezem en loeiend met de sirene.
Later die nacht was er een brand in een papierfabriek. Lodewijk gooide de bezem in de brullende vlammen.
'Zie zo,' zei hij. 'Dat is dat. Uit dit vuur kan zelfs een behekste bezem niet ontsnappen!'
Hij wist wel niet veel van bezems, maar hij wist zo ongeveer alles van vuur. Er is dan ook geen enkele reden om aan zijn woorden te twijfelen.


Dus... geen nachtelijke avonturen meer voor Tante Heleen?
Ach, natuurlijk wel!
Anderhalve week later werd Tante Heleen midden in de nacht wakker, bibberend van de kou. Ze zat bovenop het dak van een bankgebouw. Het hoogste gebouw van de stad.
Het is niet moeilijk te raden wat er naast haar lag.
Inderdaad.
De stofzuiger.
Want een stofzuiger kan alles wat een bezem kan.
Meestal zelfs iets beter.

dinsdag 3 augustus 2010

Als ik langs een brandend huis kom

'Trouwens,' zei Lodewijk luchtigjes, 'wat doet u nog met zo'n ouderwetse bezem? Een stofzuiger is toch veel handiger?'
'Ach ja,' zei Tante Heleen, 'ik ben het nou eenmaal gewend, hè? Zo'n bezem. Ik ben al oud, hoor, en dan is het moeilijk om nog te veranderen.'
'Da's waar,' gaf Lodewijk toe. 'Aan de andere kant: ik heb thuis nog een ouwe stofzuiger liggen waar ik niks meer mee doe. Die kunt u zó van me krijgen. Probeer het eens, zou ik zeggen.'
Ze wilde eigenlijk helemaal geen stofzuiger, maar ze vond dat ze aardig moest zijn tegen de brandweerman die haar kwam redden dus ze zei: 'Goed. Dat is heel erg aardig en gul van u. Ik zal er vast heel blij mee zijn.'
De brandweermannen tilden haar de boom uit en zetten haar naast commandant Lodewijk. In de grote rode ladderwagen.

Met loeiende sirenes reden ze naar het Lodewijk's huis. De commandant haalde een oude stofzuiger van zolder.
'Ziezo,' zei hij. 'Wie wat bewaart, die heeft wat. En geef die rare ouwe bezem maar hier.'
'Wat gaat u daarmee doen dan?' vroeg Tante Heleen een beetje bezorgd. Ze had die bezem al zestig jaar; hij was nog van haar grootmoeder geweest.
Je gaat je toch aan zo'n ding hechten.
'Wegmaken,' zei Lodewijk keihard. 'Als ik binnenkort weer eens langs een brandend huis kom - en dat gebeurt mij regelmatig - dan gooi ik die bezem d'r in en dan is-ie voorgoed stuk en weg. Heeft niemand er meer last van.'
Tante Heleen kon wel janken.

Haha! Dat kan natuurlijk niet!

Onderaan de berkenboom lag een bezem. Een ouderwetse takkenbezem, van het soort dat héél vroeger gebruikt werd, toen Tante Heleen nog jong was. Nu had niemand er meer een. Behalve Tante Heleen natuurlijk. Die deed er nog steeds haar huisje mee.
'Weet u,' zei brandweercommandant Lodewijk, 'als ik u weer eens van de kast moest halen, en ik zag onderaan de kast uw bezem liggen, dan dacht ik: Tja, zo'n bezem bewaart ze natuurlijk in een hoekje van de kamer. Tussen de kast en de muur. En als ze op de kast klimt, dan valt-ie om. Logisch.'
'Maar hier onderaan de boom? Wat is daar logisch aan? Ik zou bijna gaan denken dat u de bezem als polsstok gebruikt hebt. Een flinke aanloop, de bezemsteel tussen twee tegels en dan hup, springen maar. Haha! Dat kan natuurlijk niet!'
'Nee, haha,' lachte Tante Heleen. 'Dat kan niet, hè? Dan zou ik een hoogspring-kampioen moeten zijn, en dat ben ik niet. Ik ben al oud, hoor! Ja ja.'
'Of,' grinnikte Lodewijk, 'dat u er als een heks op rondvliegt. Haha! Dat kan al helemáál niet.'
'Nee,' zei Tante Heleen bleekjes. 'Haha,' voegde ze er vreugdeloos aan toe. 'Dat kan al helemáál niet hè?' Ze friemelde nerveus met haar vingers. Vliegen op haar oude bezem, dat was toevallig precies waar ze van gedroomd had vannacht. En niet alleen vannacht... elke keer dat ze op de kast belandde, had ze dezelfde droom gehad. Ze zou toch niet echt...?

woensdag 28 juli 2010

Nou krijg ik vijf euro

Commandant Lodewijk keek met ontzag naar de berkenboom. De stam was lang en recht en glad. Bovenin, tussen de blaadjes, zag hij nog net de voeten van Tante Heleen. Blote voeten, met rimpels en met vlekken van de ouderdom.
'Mevrouw Col!' riep Lodewijk. 'Bent u daar?'
'Zie je wel,' zei een brandweerman tegen zijn collega. 'Ik zei het toch. Ik zei dat het mevrouw Col zou zijn. Nou krijg ik vijf euro van je.' Want ze hadden erom gewed. En anderen hadden gewed om twee vijftig, en weer anderen om één euro, of om tien.
Ze hielden wel van een gokje, de brandweermannen.
'Ja,' riep Tante Heleen terug. 'Natuurlijk ben ik hier! Als ik hier weg kon komen, dan had ik jullie niet gebeld.'
Ach ja, dat was ook zo. De grote ladder werd uitgeschoven en commandant Lodewijk klom hoogstpersoonlijk naar boven.
'Zo,' zei hij terwijl hij op een tak ging zitten naast die waar Tante Heleen op zat. 'Weer aan de slaapwandel?
'Daar lijkt het wel op, hè?' zei Tante Heleen. 'Als ik wakker was geweest, was ik niet in een boom geklommen. Wat heb ik hier te zoeken, nietwaar?'
'Inderdaad. En nu we toch vragen aan het stellen zijn: Hoe bent u hier eigenlijk terechtgekomen? Ik zie nergens een ladder of zo iets."
Veelbetekenend keek hij naar beneden.

dinsdag 27 juli 2010

Is er ergens brand?

'In een boom?' vroeg Lodewijk. Lodewijk was de brandweer-commandant en hij had al heel veel meegemaakt. Hij had oude dametjes gered uit brandende huizen. Hij had katten uit bomen geplukt. Hij had zelfs een keer een kat gered uit een brandend huis (maar dat was een speciaal geval want brandende huizen zijn verschrikkelijk gevaarlijk en een goede brandweerman waagt zijn leven niet voor een kat. Pech voor de poezen).
Maar nooit, nooit eerder had hij een oud dametje uit een boom geplukt. Zeker niet een oud dametje dat daar 's nachts, in haar slaap, in geklommen was.
Het wordt gekker en gekker, dacht Lodewijk. Maar goed, zo doe je nog eens wat nieuws op je ouwe dag.
'Mannen,' zei Lodewijk tegen zijn mannen, 'is er ergens brand?'
De mannen, die zaten te kaarten, keken niet eens op van hun spel. 'Vast wel,' zeiden ze. 'Maar niet hier in de stad, voor zover wij weten.'
'Dus de ladderwagen is vrij?'
'Ja Lodewijk,' zeiden de mannen. 'Zit er weer ergens een kat in een boom?'
'Nee, mannen. Er zit een oud vrouwtje in een boom.'
Wat?
Dat wilden ze zien, de mannen! Ze wilden allemaal mee.
Maar dat mocht niet. Er moest er één bij de telefoon blijven. Want stel dat er iemand brand krijgt! Die belt dan de brandweer, en als er dan niet wordt opgenomen - dat staat slordig, hoor! Dan bellen ze de volgende keer iemand anders, en wie weet hoeveel mooie branden er dan aan je neus voorbij gaan.
Één bij de telefoon dus.
De rest ging mee. Maar die pasten niet allemaal op één ladderwagen. Ze gingen met twee ladderwagens, drie bluswagens en een motorfiets.
Allemaal om naar Tante Heleen te kijken.

zaterdag 24 juli 2010

Is het weer zover?

Tante Heleen werd wakker in een boomtop.
Oh hemeltjelief, dacht ze, ik heb weer eens gedroomd.
Ze keek om zich heen. Ze herkende de straat: gelukkig niet zo heel erg ver bij haar huis vandaan. Waarschijnlijk zou ze zelfs de muur van haar tuin kunnen zien, als er niet allemaal blaadjes in de weg zaten. Maar die zaten er wel, want ze zat midden in een boom en het was nog lang geen herfst.
Zo onderhand werd het ook tijd om naar beneden te kijken. Kon ze van hieruit terug naar de straat?
Nee.
Ze zat heel hoog en de stam was glad en recht.
Maar hoe was ze hier dan in geklommen?
Ze zuchtte. Het was verdorie ook altijd hetzelfde.
Hoofdschuddend pakte ze de telefoon uit de zak van haar nachtpon en belde de brandweer.
'Hallo,' zei een zware stem. 'Met de brandweer. Is het dringend? Staat u in lichterlaaie? Wordt uw vlees reeds door de brullende vlammen aangetast? Gaat heel uw hebben en houwen in rook op, terwijl uw bloedjes van kinderen...'
'Lodewijk,' zei Tante Heleen streng, 'klets geen onzin. Over dat soort dingen mag je geen grapjes maken, zeker niet als je van de brandweer bent.'
'Oh,' zei de brandweerstem. 'Ik hoor het al. Juffrouw Col aan de lijn. En? Is het weer zover? Zit u weer op de kast?'
Tante Heleen plukte peinzend een blaadje. 'Nee,' zei ze toen, 'Ik zit in een boom. In een berk, zo te zien.'
Daar was de brandweerstem even stil van.

donderdag 22 juli 2010

Uit gewoonte

Hoe meer hij naar Lenny keek, hoe leuker hij het vond om haar te zien. Het was een gewoonte geworden: als hij het schoolplein opkwam, altijd meteen even kijken waar Lenny was.
Hij deed het zonder erbij na te denken. De vraag waar het om begonnen was - of Lenny ermee door kon, of je niet voor gek stond als je zei dat je op haar was - die vraag was allang niet belangrijk meer. Sterker nog, Michael kon zich niet meer voorstellen dat er niemand verliefd op haar was. Echt verliefd, niet alleen maar voor de alsof, zoals hij zelf.
Na een poosje zocht hij Lenny zelfs buiten het schoolplein. Zodra hij buiten kwam keek hij meteen even of hij Lenny zag. Uit gewoonte. Hij zag haar nooit, want ze woonde niet bij hem in de buurt.
Maar er kwam een dag dat hij met een grote omweg naar huis fietste, zodat hij door haar straat kwam. Niet speciaal daarom, gewoon toevallig, maar nu hij er toch was keek hij meteen even of hij haar zag. Uit gewoonte.
Ze was er, toevallig, en ze glimlachte naar hem en haar neus kreeg weer die grappige krinkeltjes en Michael werd ook helemaal krinkelig van binnen.
Nog een vol uur lang was het warm en warrig en krinkelig in zijn buik en hij dacht steeds aan Lenny.
Kortom, hij was stokstapelsmoorverliefd. Dat is het gevaar, als je doet-alsof.

Een waarschuwing voor ons allemaal!

woensdag 21 juli 2010

Allemaal grappige rimpeltjes

Af en toe, tijdens de les, probeerde Michael naar Lenny te kijken. Dat was lastig, want ze zat schuin achter hem en niemand mocht het merken.
Hij wilde niet dat de anderen zouden denken dat hij verliefd op haar was. Dat was hij niet. Hij wilde best doen alsof, maar voordat hij deed-alsof wilde hij eerst zeker weten dat hij niet voor gek zou staan.
Die kans leek niet zo groot. Lenny had best een leuk gezicht, eigenlijk. Vooral als ze lachte.
In de pauzes kon hij haar beter bestuderen, dan hoefde hij zich niet steeds zo heel opvallend om te draaien. Dan kon hij gewoon in een hoekje gaan staan en kijken. Zogenaamd naar iedereen tegelijk, maar eigenlijk alleen maar naar Lenny.
Na een paar pauzes wist hij het zeker: ze had beslist een leuk gezicht als ze glimlachte. Ze kreeg dan allemaal grappige rimpeltjes bovenaan haar neus. Ja, daar kon je rustig naast lopen zonder dat je uitgelachen werd.
Wat ook meeviel: Lenny gedroeg zich in de pauzes ook niet stom. Ze ging niet als een debiel staan giechelen, zoals Kymbyrly en Yu en Simone. Ze ging gewoon spelen. Daarbij was ze aardig voor ongeveer iedereen, maar ze kon soms plotseling heel venijnig snauwen.
Tja, dacht Michael. Af en toe een snauw - is dat erg? Ze was in ieder geval geen watje. En een watje zijn, dat is een stuk erger dan af en toe een snauw.
Eigenlijk was alles aan Lenny wel leuk. Als je het zo bekeek was het best raar, dat er niemand verliefd op haar was.

maandag 19 juli 2010

Meer dan een jongen verdragen kan

Deco wist het precies, wie er allemaal op wie was. En hij vond het heel geweldig van zichzelf, dat hij dat allemaal wist, dus hij vertelde er graag over. Dat was een beetje onhandig, want hij wist echt alles en hij wilde dus ook alles vertellen.
'Eerst was Bob op Nabila, maar Oktay zei dat Nabila een rare neus heeft dus nu is Bob op Kymbyrly. De sukkel; ik wist allang dat Oktay zelf op Nabila is. Hij zei dat alleen maar, dat van die neus, in de hoop dat Bob dan niet meer op Nabila zou zijn. En dat is dus gelukt.' Enzovoort enzovoort. Dat soort verhalen.
Het kostte Michael grote moeite om een duidelijk wie-is-op-wie-lijstje in zijn hoofd te krijgen, maar na een minuut of tien had hij het. Er waren drie jongens op Kymbyrly (die stomme naam was kennelijk geen probleem) en twee op Marit.
Er waren nog twee meisjes vrij: Lenny en Anne-Lizette.
Anne-Lizette viel natuurlijk af, want haar naam was bijna net zo stom als die van Kymbyrly. En ook stomme kleren: altijd roze jurkjes met strikken en roesjes.
Dat is meer dan een jongen verdragen kan.
Stel je voor, dat je daar naast loopt! Dan kon je net zo goed een bord vasthouden waarop stond Ik Heb Geen Smaak, Uitlachen AUB. Nee, sorry Anne-Lizette, maar er zijn grenzen.
Lenny dus. Of was er met Lenny ook iets mis? Dat er dáárom niemand op haar was?
Haar haren waren heel erg rood, dat wel, maar was dat lelijk? Michael kon zich niet herinneren dat hij ooit had gedacht: he bah, rooie haren.
Het was juist wel leuk, rood haar. Dat had niet iedereen. En wat zeldzaam is, is waardevol. Net als met postzegels.
Als je het zo bekeek, was dat rode haar juist een plusje waard.
Haar naam? Haar naam kon ermee door.
Kleren? T-shirt en spijkerbroek, net als een gewoon mens. Helemaal niet slecht, voor een meisje.
Verliefd worden op Lenny leek beslist een mogelijkheid. Hij zou de komende dagen eens wat extra op haar letten, om zeker te zijn van zijn zaak.

zaterdag 17 juli 2010

Iedereen op Marit

'Ik ben zelf op Moniek,' zei Deco.
Aha, dacht Michael, dan kan ik maar beter niet op Moniek zijn. Anders krijg ik ruzie met Deco. Marit ook niet, want daar zijn Dave en Simon al op. Jammer hoor, want Marit is een mooie meid. Tenminste... dat zal toch haast wel? Anders waren Dave en Simon toch niet op haar?
Hoe wist je eigenlijk of iemand een mooie meid was?
En wat deed het er eigenlijk toe? Kon je verliefd worden op een lelijke meid? Vast wel. Anders was iederéén natuurlijk op Marit. En dat was voor de andere meisjes niet leuk. En voor de jongens ook niet, want er zat maar één Marit in de klas en wel elf jongens.
Aan de andere kant, je liep natuurlijk wel voor gek, met een lelijke meid. Waarschijnlijk zou iedereen je uitlachen.
Een mooie meid, moest het dus wezen.
Maar wanneer wás iemand een mooie meid? In zijn gedachten zette Michael de meisjes uit zijn klas op een rijtje. Maar hoe hij het ook probeerde, hij zag geen wezenlijke verschillen. Ja, Marit had donker haar en Kymbyrly blond, maar was donker mooier dan blond? En Kymbyrly had natuurlijk een achterlijke naam, maar dat was haar schuld niet. Dat lag aan haar ouders.
Trouwens, Simone had ook donker haar. Was die dan ook meteen mooi? Waren sproeten mooi? Was mager mooi?
Eigenlijk, bedacht Michael, zijn ze geen van allen erg mooi. En ook niet lelijk. Ze zijn gewoon wie ze zijn. Laat ik er dus maar één uitkiezen en er dan het beste van hopen.
Liefst iemand waar nog geen enkele jongen op is, dat scheelt gedoe.
'Zeg,' vroeg hij luchtigjes aan Deco, 'weet jij eigenlijk wie op wie is allemaal?'
Hij dacht: ik neem gewoon degene die overblijft.

vrijdag 16 juli 2010

Verliefdheid: enorm in de mode

'Op wie ben jij?' vroeg Deco.
Michael haalde zijn schouders op. 'Zeg ik niet,' zei hij. Want hij wist het niet. En hij had het idee dat hij het wel hóórde te weten.
Verliefd, dat is als je de hele dag aan iemand moet denken. Nou - dat merk je dan toch? Je kunt niet de hele dag aan iemand denken zonder dat je het zelf in de gaten hebt.
Maar er was geen enkel meisje waar Michael de hele dag aan dacht. En ook geen waar hij maar één keer per dag aan dacht. Of één keer per week. Maand.
Waarschijnlijk was hij dus, gewoon, op niemand verliefd.
Maar dat durfde hij niet te zeggen. Verliefdheid was enorm in de mode. Alle jongens waren verliefd tegenwoordig, of in elk geval: ze zeiden dat ze het waren. De meisjes ook, maar daar was niks bijzonders aan. Die waren al vanaf de kleutergroep voortdurend verliefd. Die waren het gewend. Ze praatten er ook niet zoveel over als de jongens.
De jongens hadden het over weinig anders, de laatste paar weken.
Dave en Simon waren ermee begonnen, die hadden ruzie gekregen omdat ze allebei op Marit waren.
Dave en Simon waren de grootste jongens van de klas; Simon was een keer blijven zitten. Zij waren het sterkst en ook het stoerst, dus toen zij verliefd waren werden de andere jongens het ook. Anders hoorde je er niet echt bij.

Weet je wat, dacht Michael opeens. Ik zég gewoon dat ik op iemand ben. Het hoeft toch niet wáár te wezen?

Makkelijk zat.

Maar... Op wie?

dinsdag 13 juli 2010

Je eigen hersentjes

Lenny ging er eens goed voor zitten. Eindelijk wat echte heksen-kennis! Daar was ze tenslotte voor gekomen; maar Tante Heleen deed altijd overal zo lang over. Ook nu weer: in plaats van gewoon de voorspelling uit de droom te verklaren, of in een glazen bol te kijken of wat dan ook, stond ze op van de tafel om een nieuwe kan aardbeien-limonade te gaan halen. Tergend traag schuifelde ze haar huisje in en begon onduidelijk te rommelen mat een aardewerken kan.
Nijdig zakte Lenny onderuit in de ligstoel en ze keek hoe de geit in de kersenboom probeerde te klauteren.
Ik laat die geit lekker klimmen, dacht Lenny. Ik zeg d'r lekker niks van, ook niet als-ie de takken eraf knabbelt. Dan heeft Tante volgend jaar lekker geen kersen. Mooi pech.
Natuurlijk was Lenny zelf degene die mooi pech had, want toen Tante Heleen eenmaal buiten kwam met de limonade moest ze eerst de geit uit de boom jagen. Dus ze had weer geen tijd voor Lenny haar droom.
Toen de geit eindelijk weer op de grond stond zei Tante Heleen: 'Dromen vertellen soms de waarheid. Maar niet over de toekomst. Ze komen uit je eigen hersentjes, nietwaar? Dus ze kunnen niks weten wat je eigen hersentjes niet al weten.
'Ze vertellen je iets over het enige waar ze echt iets van weten. Over je eigen hersentjes. Over wat je denkt, wat je hoopt, waar je bang voor bent.'
'Dus mijn droom betekent dat ik hoop dat Moniek weg zal gaan?' vroeg Lenny.
'Natuurlijk niet,' antwoordde Tante Heleen. 'Het kan ook zijn dat je bang bent dat ze weg zal gaan. Maar dat is alleen maar je eigen angst hoor. Het wil niet zeggen dat Moniek binnenkort echt weggaat.'

Maar dat deed Moniek dus wel.