Garf was geen aardige hond.
Hij was een rothond.
Een hond wordt alleen aardig als zijn baasje hem leert om aardig te zijn. En niemand had dat aan Garf geleerd, want Garf had geeneens een baasje.
Niemand gaf hem op zijn donder als hij een klein kindje beet. Niemand gaf hem ooit een aai.
Dat vond Garf best. Hij wilde niet op zijn donder en hij hoefde geen aai.
Niemand gaf hem ooit een hondenkoekje.
Dat vond Garf dan wel weer jammer.
Zijn vriend Willie vertelde er wel eens over, over het hondenkoekje. Scheen iets heel fijns te zijn. Je kreeg hondenkoekjes als je een baasje had. Het moest een lief baasje zijn, en zelf moest je ook lief doen. Dan kwam het koekje.
Willie z'n eerste baasje was lief geweest. Maar zijn tweede baasje gaf geen koekjes en wel schoppen. En zijn derde baasje gaf helemaal niks. Die had Willie aan de ketting gelegd in de tuin, tegen de inbrekers. Een ijzeren ketting. En geen koekje. Eigenlijk helemaal geen eten. Niks.
Als Willie de kat van de buren niet te pakken had gekregen, was hij doodgegaan van de honger.
Daarna had Willie het wel weer even gehad, met de baasjes. Hij was ontsnapt en nu woonde hij al twee jaar bij Garf, in de dichte struiken rondom de Van de Blakke-fabriek.
vrijdag 29 oktober 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten