Begin hier

of
HIER

met het lezen van mijn verdwaal-verhaal. Dit verhaal gaat niet gewoon van a naar b naar c, maar het kronkelt in allerlei richtingen en slaat vreemde zijpaadjes in. En jij bepaalt, welk pad je neemt.



dinsdag 31 augustus 2010

zilver-glimmende kat

Kymbyrly vond zichelf niet mooi. Alleen wanneer haar nagels vers gelakt waren, dan leek het nog ergens naar. Én als ze net naar de kapper geweest was. Daar ging ze elke drie weken heen, samen met haar moeder. Dan mochten ze op stoelen naast elkaar en dan werden ze tegelijkertijd geknipt. Ze kletsten met de kapsters en met elkaar, een gesprek voor vier personen. Kymbyrly mocht meepraten alsof ze eem groot mens was. Dat waren haar fijnste middagen. En voor haar moeder ook. Als Kymbyrly (of haar moeder) heel verdrietig was, gingen ze wel eens gewoon zo maar naar de kapper, terwijl de drie weken nog niet eens om waren.
Dan lakte Kymbyrly 's avonds haar nagels en dan vond ze zichzelf bijna net zo mooi als mama. En mama was prachtig mooi - dat moest, voor haar werk.
Maar Kymbyrly zag zichzelf maar al te vaak in de spiegel zonder nagellak. Of als haar haar niet goed zat.En dan was ze helemaal niet mooi, ook al trok ze haar allermooiste bloes aan. De wit met roze bloes met de zilver-glimmende kat erop. En de zilverglimmende laarsjes.
Nee, ze was niet mooi. Ze was ook niet geweldig en fantastisch, zoals Marit.
Wie zou haar nou leuk kunnen vinden?

Ze had geen idee dat er drie jongens uit de klas verliefd op haar waren. Bob, nog wel!
Kymbyrly was zelf op Bob, maar toen hij haar om verkering had gevraagd had ze nee gezegd.
Ze durfde geen ja.
Want Marit vond Bob stom.

maandag 30 augustus 2010

Hoe dieper, hoe viezer

En het was winter en alles wat nat was, was half bevroren. Even voor de duidelijkheid: de blaadjes waren dus nat.
Al snel deden Olle's vingers pijn van de kou en even later voelde hij ze niet meer.
Maar hij groef dapper door. Langzaam maar zeker ontstond er een soort holte in de geweldige bladerberg.
'Eh, kabouter,' zei Olle na een tijdje, 'ik weet niet of dit nou wel zo'n goed idee was. Hoe dieper ik graaf, hoe viezer het wordt. Ik kom ook allemaal regenwurmen tegen en zo. De blaadjes hier binnenin zijn half verrot. Zal ik maar ophouden?'
Maar de kabouter glimlachte hem bemoedigend toe: ga maar door.
Dus hij ging door.
De holte werd een hol, het hol werd een gang.
Opeens merkte Olle dat zijn vingers pijn deden. Er zat weer gevoel in! Na een tijdje waren ze zelfs niet koud meer.
Het was warm hier, binnen in de bladerberg. De winterkou kon niet door de dikke laag bladeren heen.
Bovendien, maar dat wist Olle niet, worden planten warmer als ze gaan rotten. Een heel klein beetje maar. De warmte van een enkel blaadje kun je met de fijnste thermometer nauwelijks meten.
Maar de warmte van honderden duizenden blaadjes bij elkaar, dat is net een kachel.
Olle kroop naar buiten om de kabouter op te halen. Nu zou zijn kleine vriendje kunnen rusten, in een warm bedje van bladeren, en dan kon zijn arme voet genezen.
Hij pakte de kabouter voorzichtig in zijn armen en droeg hem naar het binnenste van de berg. Daar legde hij hem voorzichtig te rusten. Word maar snel beter, kabouter!

Toen gebeurde er iets afschuwelijks. Met een verschrikkelijk geritsel stortte de gang in. De gang naar buiten.

Dat was ze allemaal niet

'Wou je zeggen dat ik niet goed kan balletten?' Als Marit een tekenfilm was geweest, had je stoom uit haar oren zien komen. Zo kwaad was ze.
'Nee nee,' protesteerde Kymbyrly haastig, 'dat wou ik helemaal niet zeggen!' Inderdaad. Het was wel waar, maar Kymbyrly wilde dat niet zeggen. Anders zou Marit nooit meer vriendinnen met haar willen zijn. En ze wilde zo vreselijk graag dat Marit haar aardig vond. Marit was slim en mooi en geweldig.
Tenminste, dat vond Kymbyrly. Maar zo vreselijk slim was Marit eigenlijk niet. En mooi? Ach, het is maar wat je mooi vindt. Maar ze was zonder meer geweldig. Dat vond Marit zelf, en ze was er zo ongelooflijk van overtuigd dat Kymbyrly haar geloofde. En niet alleen Kymbyrly. De halve klas vond Marit helemaal fantastisch.
Als je zou vragen wat er dan zo goed was aan Marit, dan zouden ze bijvoorbeeld zeggen dat ze mooi was. Of grappig. Of goed in ballet. Of nog honderd andere dingen.
Maar ze was niet buitengewoon mooi. Een helemaal niet grappig. En niet bepaald goed in ballet. En die andere honderd dingen was ze ook allemaal niet.

Als je haar zelf had gevraagd of ze geweldig was, had ze je verbaasd aangekeken en gezegd: 'Maar natuurlijk!'
En als je dan had gevraagd wat er dan zo bijzonder aan haar was, had ze je nóg verbaasder aangekeken en gelachen: 'Ik ben maar heel gewoon, hoor!'
Ja maar Marit, ja maar Marit, iedereen is heel gewoon. En de meeste mensen vinden zichzelf helemaal niet zo geweldig.
Nou, vond Marit, dat is dan heel zielig voor al die mensen. Maar dat is dan hun probleem. Ik kan je vertellen: het leven is een stuk leuker als je jezelf geweldig vindt.
En daar had ze gelijk in.
Het is een leuke truc, als je het kunt.
En Marit kon het heel goed.
En Kymbyrly kon het helemaal niet.

donderdag 12 augustus 2010

Half in de maat?

En nou kregen ze nog ruzie ook. Om de meest onbenullige reden.
Om een ijsje.
Het gebeurde op een warme zondagmiddag. Kymbyrly had haar zakgeld gekregen en ze was meteen naar Marit gelopen, want ze wilde trakteren op ijsjes.
Ze had net genoeg geld voor 1 waterijsje en 1 super-choco-slagroom-hoorn.
Ze nam zelf het waterijsje, en de super-choco-enzovoorts was voor Marit.
'Wat krijgen we nou?' vroeg Marit wantrouwig. 'Waarom geef je mij die grote choco?'
'We zijn toch vriendinnen?' antwoordde Kymbyrly.
'Ja,' zei Marit. 'En? Dus? Waarom krijg ik dan de choco?'
'Nou zeg,' zei Kymbyrly, 'ik probeer alleen maar aardig te zijn, hoor!'
Maar dat geloofde Marit niet. Zó aardig, dat zou ze zelf nooit doen. Dus Kymbyrly had er vast een bedoeling mee. Maar wat? Wacht eens even... 'Probeer je mij soms vet te mesten? Hè? Zo van: eet jij die grote choco maar, dan word je lekker dik en dan kun je niet meer balletten. Dat is het, hè? Je bent zeker bang dat ik net zo goed word als jij, en dat ik voortaan alles mag voordoen van de juf! Dat ik alle solo's mag dansen!'
'Nou jaaa!' zei Kymbyrly verontwaardigd. 'Denk je soms dat het leuk is, om altijd maar vooraan te moeten staan? Ik moet al die solo's uit m'n hoofd leren! Ik moet alles alleen doen, terwijl ik juist jouw vriendin wil zijn. Ik zou het liefste gewoon, net als jij, achterin staan en zo'n beetje half in de maat mee-hupsen.'
'Meehupsen?' krijste Marit. 'Half in de maat!?'

Oei, dacht Kymbyrly. Dat had ik beter niet kunnen zeggen.

dinsdag 10 augustus 2010

Ballet

Marit en Kymbyrly waren vriendinnen. Hele hele echte. Ze deden alles samen: ze zaten samen op ballet en bereidden samen hun spreekbeurten voor (over ballet) en keken samen tv (series met ballet erin). Ze liepen altijd samen naar school (onderweg deden ze elkaar balletpasjes voor) en ze kletsten voortdurend samen (over van alles en nog wat (ballet)).

Marit had een hekel aan Kymbyrly.
Kymbyrly had een hekel aan ballet.

Kymbyrly was veel beter in ballet dan Marit: ze moest op de les alles voordoen en bij het optreden aan het eind van de cursus moest ze een solo dansen. In haar eentje dus. Dat wilde ze allemaal niet, maar ze moest. Of eigenlijk: ze mocht - én ze durfde geen nee te zeggen.
Ze dacht: als ik nee zeg, dan weet Marit dat ik niet van ballet houd. En dan wil ze mijn vriendin niet meer zijn.
Tegelijkertijd dacht Marit: wat is die Kymbyrly toch een aanstelster, met haar zorgvuldig geknipte krullen en haar gelakte nagels en die stomme gilletjes die ze altijd laat horen als de jongens weer eens vieze woorden zeggen. En weet je wat vooral stom is? Dat ze altijd maar weer vooraan staat bij ballet en alles voor wil doen en zo. Anderen willen ook wel eens, hoor!
Maar dat zei ze allemaal niet, want dan wilde Kymbyrly haar vriendin niet meer zijn. En met wie moest ze anders de hele dag over ballet praten?
Het is lang niet altijd een lolletje, als je vriendinnen bent!

zondag 8 augustus 2010

Een echt prinsessenbed heeft een dakje

Het bed van Lenny was niet zomaar een bed. Het was een prinsessenbed. Een hemelbed, met goudgeverfde palen op de hoeken en gordijntjes tussen de palen. De gordijntjes konden dicht en dan lag je in een soort hut. Dan voelde je je helemaal warm en veilig en beschermd. Lenny deed graag de gordijntjes dicht als ze boos was, of verdrietig. Dan lag ze op haar rug en keek naar het plafond, en dan leek het net of de rest van de wereld niet bestond.
Dat kwam goed uit, want het lag altijd aan de rest van de wereld als Lenny boos was (of verdrietig).
Het was trouwens niet de bedoeling, dat ze naar het plafond kon kijken. Een echt prinsessenbed heeft een dakje, tenslotte. Een dakje van doek. Maar de vader van Lenny had het bed zelf gemaakt en hij was een beetje lui. Hij was heel handig, daar niet van. Hij kon hele mooie dingen maken. Maar hij maakte ze nooit helemaal áf.
Daardoor kon Lenny, als ze op haar rug op bed lag, gewoon het plafond zien en de barsten tellen.
Nou ja, de barsten tellen, dat kon ze niet écht, natuurlijk.
Daar waren er teveel voor.
Papa had de hele kamer in orde gemaakt, maar toen hij het plafond moest doen was hij tv gaan kijken.
'Dat plafond verven, dat heeft geen zin,' zei hij. 'Het moet helemaal opnieuw gestuukt, en dat red ik vandaag niet meer. Dat doe ik morgen. Ik vind namelijk, als je iets doet, dan moet je het ook meteen goed doen.'
Het was nu drie jaar geleden dat hij dat gezegd had en hij had het nog steeds niet goed gedaan. En ook niet slecht. Hij had het eigenlijk gewoon helemaal niet gedaan.
'Tja,' zei hij schouderophalend, 'nu kan het niet meer. Nu staat er een bed onder dus kan ik er niet meer bij. En als ik er niet bij kan, kan ik het ook niet goed doen.
Dus: wel barsten. En geen dakje.

donderdag 5 augustus 2010

Het einde van de bezem

Maar dat deed ze niet.
Ze zei: 'Als u echt denkt dat dat het beste is, dan moet het maar, hè?'
Commandant Lodewijk knikte ernstig.
Hij bracht haar naar huis, in de grote rode ladderwagen, en daarna verdween hij. Zwaaiend met de bezem en loeiend met de sirene.
Later die nacht was er een brand in een papierfabriek. Lodewijk gooide de bezem in de brullende vlammen.
'Zie zo,' zei hij. 'Dat is dat. Uit dit vuur kan zelfs een behekste bezem niet ontsnappen!'
Hij wist wel niet veel van bezems, maar hij wist zo ongeveer alles van vuur. Er is dan ook geen enkele reden om aan zijn woorden te twijfelen.


Dus... geen nachtelijke avonturen meer voor Tante Heleen?
Ach, natuurlijk wel!
Anderhalve week later werd Tante Heleen midden in de nacht wakker, bibberend van de kou. Ze zat bovenop het dak van een bankgebouw. Het hoogste gebouw van de stad.
Het is niet moeilijk te raden wat er naast haar lag.
Inderdaad.
De stofzuiger.
Want een stofzuiger kan alles wat een bezem kan.
Meestal zelfs iets beter.

dinsdag 3 augustus 2010

Als ik langs een brandend huis kom

'Trouwens,' zei Lodewijk luchtigjes, 'wat doet u nog met zo'n ouderwetse bezem? Een stofzuiger is toch veel handiger?'
'Ach ja,' zei Tante Heleen, 'ik ben het nou eenmaal gewend, hè? Zo'n bezem. Ik ben al oud, hoor, en dan is het moeilijk om nog te veranderen.'
'Da's waar,' gaf Lodewijk toe. 'Aan de andere kant: ik heb thuis nog een ouwe stofzuiger liggen waar ik niks meer mee doe. Die kunt u zó van me krijgen. Probeer het eens, zou ik zeggen.'
Ze wilde eigenlijk helemaal geen stofzuiger, maar ze vond dat ze aardig moest zijn tegen de brandweerman die haar kwam redden dus ze zei: 'Goed. Dat is heel erg aardig en gul van u. Ik zal er vast heel blij mee zijn.'
De brandweermannen tilden haar de boom uit en zetten haar naast commandant Lodewijk. In de grote rode ladderwagen.

Met loeiende sirenes reden ze naar het Lodewijk's huis. De commandant haalde een oude stofzuiger van zolder.
'Ziezo,' zei hij. 'Wie wat bewaart, die heeft wat. En geef die rare ouwe bezem maar hier.'
'Wat gaat u daarmee doen dan?' vroeg Tante Heleen een beetje bezorgd. Ze had die bezem al zestig jaar; hij was nog van haar grootmoeder geweest.
Je gaat je toch aan zo'n ding hechten.
'Wegmaken,' zei Lodewijk keihard. 'Als ik binnenkort weer eens langs een brandend huis kom - en dat gebeurt mij regelmatig - dan gooi ik die bezem d'r in en dan is-ie voorgoed stuk en weg. Heeft niemand er meer last van.'
Tante Heleen kon wel janken.

Haha! Dat kan natuurlijk niet!

Onderaan de berkenboom lag een bezem. Een ouderwetse takkenbezem, van het soort dat héél vroeger gebruikt werd, toen Tante Heleen nog jong was. Nu had niemand er meer een. Behalve Tante Heleen natuurlijk. Die deed er nog steeds haar huisje mee.
'Weet u,' zei brandweercommandant Lodewijk, 'als ik u weer eens van de kast moest halen, en ik zag onderaan de kast uw bezem liggen, dan dacht ik: Tja, zo'n bezem bewaart ze natuurlijk in een hoekje van de kamer. Tussen de kast en de muur. En als ze op de kast klimt, dan valt-ie om. Logisch.'
'Maar hier onderaan de boom? Wat is daar logisch aan? Ik zou bijna gaan denken dat u de bezem als polsstok gebruikt hebt. Een flinke aanloop, de bezemsteel tussen twee tegels en dan hup, springen maar. Haha! Dat kan natuurlijk niet!'
'Nee, haha,' lachte Tante Heleen. 'Dat kan niet, hè? Dan zou ik een hoogspring-kampioen moeten zijn, en dat ben ik niet. Ik ben al oud, hoor! Ja ja.'
'Of,' grinnikte Lodewijk, 'dat u er als een heks op rondvliegt. Haha! Dat kan al helemáál niet.'
'Nee,' zei Tante Heleen bleekjes. 'Haha,' voegde ze er vreugdeloos aan toe. 'Dat kan al helemáál niet hè?' Ze friemelde nerveus met haar vingers. Vliegen op haar oude bezem, dat was toevallig precies waar ze van gedroomd had vannacht. En niet alleen vannacht... elke keer dat ze op de kast belandde, had ze dezelfde droom gehad. Ze zou toch niet echt...?