Begin hier

of
HIER

met het lezen van mijn verdwaal-verhaal. Dit verhaal gaat niet gewoon van a naar b naar c, maar het kronkelt in allerlei richtingen en slaat vreemde zijpaadjes in. En jij bepaalt, welk pad je neemt.



donderdag 27 mei 2010

De koninklijke eendjes

De koning vond het maar niks.
'Drie boterhammetjes?' gromde hij. 'Drie boterhammetjes met jam? Even voor de zekerheid...' Hij stak drie vingers omhoog. "Zoveel boterhammetjes dus?'
Pjum de lakei knikte bevend.
'En de rest?' bulderde de koning, 'Waar is de rest? Dit is een paleis, drommels nog aan toe! Een paleis! Wie heeft er nou ooit gehoord van een paleis zonder boterhammen? Waar is de rest, vraag ik je?' Onrustbarend paars was de koning, en zijn ogen leken wel gloeiende kooltjes. De arme Pjum zag in gedachten zijn eigen hoofd over het koninklijke plein rollen.
Hij viel op zijn knieën en smeekte: 'Genade, majesteit! Ik kan er niets aan doen! Uw vrouw heeft ze op gegeten, ik bedoel hare majesteit de koningin heeft al het brood...'
'Wat!?' ontplofte de koning. Wat zijn dat voor een leugens? Hoe kan de koningin al het brood in een heel paleis opeten?'
'Neenee, majesteit,' beefde Pjum, 'niet alles, alleen de koninklijke broodjes. En de fijne vleesjes en zo.'
'En de rest?'
'Welke rest?'
'Er is toch wel meer brood hier? Wat eten mijn lakeien anders?'
'Oh, op die manier. Ja. Ja, er is natuurlijk ook lakeienbrood.'
'En waar is dat gebleven?'
'Eh... in de lakeien, majesteit. En de rest is aan de vogeltjes gevoerd. Aan de eendjes in de hofvijver.'
De koning werd nu kalm. Heel, heel kalm. Pjum beefde nog harder dan eerst.
'Juist,' zei de koning. 'De eendjes. Hm. De koninklijke eendjes in de hofvijver. Zo, zo. Weet je wat jij gaat doen?'

woensdag 19 mei 2010

Fabelachtige deegroller-techniek

Oude Mie keek wantrouwig naar de bezwete lakei.
'Wie ben jij?' vroeg ze schel.
'Ik ben Pjum, u weet wel.'
Oude Mie keek haar ogen tot spleetjes. 'Ik heb jou nooit eerder gezien,' zei ze na een poosje. 'En ik ken alle lakeien hier.'
Tja... wat moest Pjum daarop zeggen? Het enige juiste antwoord zou zijn: 'dat kan kloppen, want ik lig elke dag de hele dag in mijn nest' maar dat zou alleen maar meer problemen veroorzaken. Hij murmelde maar zo'n beetje van tja en hum en ik ben toch heus een lakei, maar de huishoudster liep naar het aanrecht en pakte de allergrootste deegroller die er lag.
Dreigend kwam ze op Pjum af. 'Een lilleke inbreker' krijste ze. 'Dát ben je!'
Het zag er potsierlijk uit, dat oude mensje met die enorme roller. Pjum kon bijna zijn lachen niet houden, maar klats daar had hij een mep te pakken. Oude Mie hanteerde de deegroller op fabelachtige wijze.
Ra-zend-snel.
Klats, klats, kedoef!
Al snel lag Pjum kermend op de grond. 'Help!' gilde hij, 'help, hou op, ik zal alles bekennen!' Hij vertelde alles van het grote papier en het lekkere luie bed en langzaam hield de huishoudster op met slaan.
Het werd stil in de keuken, afgezien van Pjum's gekreun.
De huishoudster dacht na.
De huishoudster pakte een papiertje en een potlood en begon te krabbelen.
'W... wat doet u?' vroeg Pjum.
'Ik reken,' kraste Oude Mie kortaf.
En dat deed ze ook.
Ze berekende hoeveel dagen Pjum in zijn bed had gelegen in plaats van te werken.
Daarna berekende ze hoeveel vakantie-dagen een lakei per jaar kreeg.
'Goed nieuws,' grinnikte ze uiteindelijk. 'Je hebt al je vakantie-dagen voor de komende 38 jaar opgemaakt. Hoe oud ben je?'
'N... negenentwintig...'stamelde Pjum.
'Mooi,' zei Oude Mie. 'Dat wil zeggen dat we gelijk staan als jij hier blijft werken tot je 67e. En nooit ook maar een half dagje vakantie. Begrepen?'
'Maar,' probeerde Pjum, 'maar... maar...' Helaas had hij geen enkel idee wat hij na 'maar' nog zou kunnen zeggen.

Dus als je ooit naar het paleis van de koning gaat, en je ziet daar een stik-chagrijnige, overwerkte lakei, die eruitziet alsof hij al tien jaar geen half dagje vakantie heeft gehad - dan is dat waarschijnlijk Pjum.

Geen naam, wel gaten

De huishoudster had een ander handschrift. Een heel ander handschrift dan de hoofdlakei. Rond en vloeiend, met hartjes op de I in plaats van punten.
En hoe netjes Pjum het ook probeerde, hij slaagde er niet in om het na te maken.
Je kon meteen zien dat er gerotzooid was, met het grote papier in de keuken. Het zweet brak Pjum uit, en hij gumde uit wat hij geschreven had, maar daar had hij natuurlijk niets aan. Want nu stond er een grote lege vlek op het papier, en om die leegte in te vullen moest hij het handschrift van Oude Mie nadoen. En dat kon hij dus niet.
Een tijdje stond hij besluiteloos naar de lege plek te kijken.
Hoe moest hij nou...
Ach natuurlijk, dacht hij, dat ik daar niet metéén op gekomen ben! Domme ik, de oplossing ligt zo voor de hand. Hij rende naar zijn kamer om een schaar te halen, en een potje lijm.
Heel voorzichtig knipte hij een 'P' uit het grote papier, de P van het kamermeisje Plien. Naarna knipte hij de 'j' uit kokkin Lykje, de 'u' uit lakei Sinus en een 'm' uit Simmert de tuinman. Heel voorzichtig plakte hij de letters achter elkaar en kijk eens aan, daar stond 'Pjum', keurig netjes.
Hij deed nog een stapje achteruit, om tevreden naar zijn werk te kunnen kijken, en toen pas bedacht hij zich dat hij vier gaten in het gaten papier had geknipt. Vier overduidelijke gaten. geschrokken probeerde hij zijn fout te herstellen, maar hij was zo in paniek dat hij weer aan het gummen sloeg en toen had hij geen naam meer, maar nog steeds wel gaten in het papier. Hij begon te gummen, te krassen, te knippen, te plakken en te schrijven, en alles werd erger en erger. Toen de ochtendzon door het keukenraampje viel was hij nog steeds aan het stuntelen met wat er over was van het grote papier.
Toen kwam Oude Mie de keuken binnen.

zaterdag 15 mei 2010

Laat die man lekker niezen

Een ramp! Een verschrikkelijke, afschuwelijke ramp! De hoofdlakei werd verkouden.
Nou en? dacht Pjum in het begin. Laat die man lekker niezen, als hij daar plezier in heeft. Wat heb ik daar mee te maken?
Maar de verkoudheid werd erger en erger, de niezen daverden door het paleis. Zo vreselijk hard dat de pannen in de keuken ervan rammelden. Één keer vloog er zelfs een heel raam naar buiten. HATSJIE-krak-vieoewww, finaal uit de sponning geblazen. Recht de tuin in, waar het rinkelend neerkwam in een oude bladerhoop. Daar viel het in scherven; één van die scherven sprong recht in het hart van een grote slang, en zo werd het leven gered van een jongetje en zijn kabouter. Maar dat is een ander verhaal.
De niezen van de hoofdlakei galmden door de gangen, deden de gordijnen bollen en kaatsten heen en weer door de kapel, zodat de pastoor in de war kwam en per ongeluk drie keer opnieuw begon aan de preek. Bij de derde keer viel al het kerkvolk in slaap, maar HATSJOE daar kwam weer een nies en ze zaten meteen weer recht overeind.
Ook Pjum werd door het gruwelijke gedreun uit zijn slaap gehouden. en lag in het holst van de dag urenlang wakker.
Het niezen klonk zelfs in de troonzaal, waar de koning juist in gesprek was met de Vizier van het Zuiden. Ze konden elkaar toch al moeilijk verstaan, die twee, want de vizier sliste dat het een aard had, maar met dat genies erdoorheen kwam er van het belangrijke gesprek niets meer terecht.
'Zo gaat het niet langer,' zei de koning tegen de hoofdlakei. 'Ga maar naar huis tot je beter bent.'
'Ik ben al dhuis, majesdeid,' snotterde de lakei. 'Ik woon in hed baleis, namelijk.'
'Verrek,' zei de koning, 'is dat zo? Was me nooit opgevallen. Nou ja, ga dan maar naar je oude moedertje. Die heb je toch wel, hoop ik?'
Ja hoor, de hoofdlakei had een oude moedertje. Daar ging hij heen, en toen kwam er een vervanger. Vervangster. Oude Mie, de huishoudster.
En nu had Pjum een probleem.

donderdag 13 mei 2010

Welverdiende rust

Er kon geen enkele twijfel aan zijn: niet één van de lakeien was zo lui als Pjum. Je kon het hele paleis drie keer ondersteboven keren en binnenstebuiten erbij: nergens zou je een ergere luiwammes vinden. Zelfs Labbel, de knecht van de tuinman, die de hele dag op zijn kont zat onder het afdakje en kaartte met de tuinman en de keldermeester, deed nog wel iets.
Namelijk: kaarten. En stiekem de wijn uit de koninklijke kelders opzuipen.
Dat is niet veel, maar het is heel wat meer dan wat Pjum deed. Die lag op bed en sliep van de vroege ochtend tot in het holst van de nacht. Alleen als de nacht op zijn allerdonkerst was, kwam hij even naar buiten. Dan sloop hij naar de keuken, waar het werk-rooster hing. Dat was een groot vel papier, waarop de Hoofdlakei schreef wie er wat moest doen elke dag. De koning had honderden lakeien, dus niemand kon het allemaal bijhouden als dat grote papier er niet was.
Nu kon Pjum, toevallig, heel precies het handschrift van de Hoofdlakei nadoen.
Hij sloeg aan het gummen en schrijven en veranderen, totdat het net leek alsof hij zich de afgelopen maand helemaal te pletter had gewerkt en nu eens één dagje mocht genieten van zijn welverdiende rust. Dat deed hij elke nacht opnieuw, zodat het elke dag net leek alsof hij juist die dag vakantie had.
Elke dag vakantie!
Ja, Pjum had het goed voor elkaar.
Na zijn sluwe gummen laadde hij een dienblad vol met de heerlijkste hapjes die hij in de hele koninklijke keuken vinden kon en sloop weer naar boven. Op zijn kamertje vrat hij zich vol en daarna stapte hij weer in zijn bed, dat warempel nog warm was want hij was er hooguit twintig minuutjes uit geweest, alles bij elkaar.
Niemand merkte het, dat er ergens in een kamertje een lakei was die helemaal niets deed. Pjum vond het wel best. Hij vond dat hij een schitterend baantje had.
Maar er kwam natuurlijk een dag, dat er aan zijn luie leventje een einde kwam.

donderdag 6 mei 2010

Niet, zeg ik je!

'Hoe kan dat nou?' foeterde de koning. 'Hoe kan het ontbijt nou op zijn? We wonen hier in een paleis, toch zeker? We hebben toch kelders en voorraden en zo? Als het goed is moeten we maanden vooruit kunnen. Of stel je voor dat de Sultan van het Zuiden opeens op de stoep staat. Moeten we dan zeggen: sorry, maar we hebben niks lekkers in huis? Wat een afgang zou dat zijn! Neenee, beste lakei, het ontbijt is niet op. Niet, zeg ik je! Dat beslis ik. Bij deze. En ik ben de koning dus wat ik beslis, dat ís zo. Als je goed zoekt is er heus nog wel ontbijt. Aan het werk, vent!'
De lakei ging aan het werk. Hij zocht en zocht, hij zocht zich het schompes, maar alles fijne vleesjes en kaasjes waren al verorberd door de vraatzuchtige koningin.
Er waren alleen nog de mindere kaasjes. En pekelvlees. Daar durfde de lakei niet mee aan te komen.
Jam! dacht hij opeens. Jam hebben we nog zat!
En zo was het ook. Maar er was geen brood. Omdat het al zo laat was, had iedereen al ontbeten. Het brood dat niet op was gegaan, was aan de vogeltjes gevoerd.
Er stond in de keuken nog één enkel bordje, met een theedoek erover. Daaronder lagen drie boterhammetjes, van het grofste roggebrood. Die waren eigenlijk voor Olle, het zoontje van de knecht van de tuinman. Olle moest elke dag in de tuin werken, en wel zo hard dat hij 's morgens niet eens tijd had om te ontbijten.
't Is wel sneu, dacht de lakei. Als ik deze boterhammetjes meeneem, dan heeft Olle niks meer. Maar als ik ze niet meeneem, heeft de koning niks.
En de koning kun je beter niet boos maken.
Jammer voor Olle!
De lakei griste de drie boterhammetjes van het bord en holde naar de eetkamer.

Op? Op!

'Je moeder is ziek, ben ik bang,' zei koning Ulfius. 'Ze komt niet ontbijten vandaag.'
'Dat had ze dan wel eerder mogen zeggen,' monkelde Elaine. 'Nou hebben we drie kwartier voor niks zitten wachten.'
'Nou ja,' zei de koning, 'laten we maar gauw beginnen. Ik had verdorie al lang aan het regeren moeten zijn.' Hij klapte in zijn handen en er kwam een lakei binnen met een groot, leeg dienblad.
De koning keek ernaar.
De lakei keek er ook naar.
De koning en de lakei keken elkaar aan.
'Zie jij wat ik zie?' vroeg de koning.
'Nee sire,' antwoordde de koning, 'want ik zie u en u ziet mij. En wij zijn twee heel verschillende dingen.'
'Ja, gelukkig wel, zeg,' glimlachte de koning.
'Hoezo?' vroeg de lakei een beetje beledigd. 'Lijkt het u dan zo verschrikkelijk om mij te zijn?'
'Nou, neu,' suste de koning, 'maar als ik een lakei was, dan deden de mensen niet meer wat ik zei, he? En dat regeert zo lastig.'
'Ik heb honger,' zei Elaine. 'Waar blijft het ontbijt?'
'Dat wilde ik eigenlijk ook vragen,' knikte de koning. 'Waar blijft het ontbijt? Normaal gesproken staat het op jouw dienblad. Maar nu niet. Waar is het?'
'Het is op, sire.'
'Nou moet je me niet voor de gek houden,' bromde de koning. 'Het staat er helemaal niet op. Er staat niks op. Dat is nou juist het probleem.'
'Het staat nergens op,' zei de lakei, 'het is op.'
'Op?' vroeg de koning ontzet.
Op, knikte de lakei. Helemaal op.

woensdag 5 mei 2010

Als je maar lang genoeg dóóreet

Het ontbijt werd gebracht, een waanzinnig luxe ontbijt met niet alleen de allerfijnste kaasjes en vleesjes, maar met taartjes en bonbons en vier soorten vruchtensap, hoewel het winter was en er nergens vruchten groeiden. De koningin nipte eens van dit en knabbelde zachtjes aan dat, heel deftig, zonder te schrokken, smakken of slurpen. Maar hoe rustig en beschaafd ze ook at - als je maar lang genoeg dóóreet komt ook aan het grootste ontbijt een einde.
Na anderhalf uur van vastberaden smikkelen was er geen kruimeltje meer te vinden in de koninklijke slaapkamer.
De koningin zonk tevreden achterover in de kussen en trok de dekens tot haar kin. Ze draaide een beetje naar links en een beetje naar rechts, net zo lang tot ze lekker lag, en ze sloot haar ogen voor een kort slaapje. Want een dutje om negen uur 's morgens, dat breekt de dag zo lekker.
Juist op dat moment kwam de koning de kamer binnen.
'Eh... popje?' vroeg hij voorzichtig. 'Ben je wakker?'
'Nee,' zei de koningin. 'Eh, ik bedoel: ik hoor je niet want ik slaap. En het lijkt misschien alsof ik nu iets zeg, maar eh eh ik eh ik praat in mijn slaap.'
'Juist ja,' zei de koning. 'Ik wilde eigenlijk vragen of je zometeen kwam ontbijten. Elaine en ik zitten al drie kwartier te wachten en we krijgen een beetje honger zo onderhand.'
Met een tragisch gezicht hees hare majesteit zich overeind.
'Eten!' riep ze wanhopig. 'Is dat dan het enige waar jullie aan denken? Ik ben ziek! Zie je dat niet? Je eigen vrouw, haar eigen moeder ligt doodziek in bed, maar meneer en zijn dochter kunnen niks anders verzinnen dan likkebaardend naar hun ontbijtbordjes te gaan zitten staren! Ik zou er kótsmisselijk van worden als ik niet al ziek was. Maar dat ben ik wel. Jullie ontbijten maar zonder mij.'
En dat deden ze.