Begin hier

of
HIER

met het lezen van mijn verdwaal-verhaal. Dit verhaal gaat niet gewoon van a naar b naar c, maar het kronkelt in allerlei richtingen en slaat vreemde zijpaadjes in. En jij bepaalt, welk pad je neemt.



woensdag 28 juli 2010

Nou krijg ik vijf euro

Commandant Lodewijk keek met ontzag naar de berkenboom. De stam was lang en recht en glad. Bovenin, tussen de blaadjes, zag hij nog net de voeten van Tante Heleen. Blote voeten, met rimpels en met vlekken van de ouderdom.
'Mevrouw Col!' riep Lodewijk. 'Bent u daar?'
'Zie je wel,' zei een brandweerman tegen zijn collega. 'Ik zei het toch. Ik zei dat het mevrouw Col zou zijn. Nou krijg ik vijf euro van je.' Want ze hadden erom gewed. En anderen hadden gewed om twee vijftig, en weer anderen om één euro, of om tien.
Ze hielden wel van een gokje, de brandweermannen.
'Ja,' riep Tante Heleen terug. 'Natuurlijk ben ik hier! Als ik hier weg kon komen, dan had ik jullie niet gebeld.'
Ach ja, dat was ook zo. De grote ladder werd uitgeschoven en commandant Lodewijk klom hoogstpersoonlijk naar boven.
'Zo,' zei hij terwijl hij op een tak ging zitten naast die waar Tante Heleen op zat. 'Weer aan de slaapwandel?
'Daar lijkt het wel op, hè?' zei Tante Heleen. 'Als ik wakker was geweest, was ik niet in een boom geklommen. Wat heb ik hier te zoeken, nietwaar?'
'Inderdaad. En nu we toch vragen aan het stellen zijn: Hoe bent u hier eigenlijk terechtgekomen? Ik zie nergens een ladder of zo iets."
Veelbetekenend keek hij naar beneden.

dinsdag 27 juli 2010

Is er ergens brand?

'In een boom?' vroeg Lodewijk. Lodewijk was de brandweer-commandant en hij had al heel veel meegemaakt. Hij had oude dametjes gered uit brandende huizen. Hij had katten uit bomen geplukt. Hij had zelfs een keer een kat gered uit een brandend huis (maar dat was een speciaal geval want brandende huizen zijn verschrikkelijk gevaarlijk en een goede brandweerman waagt zijn leven niet voor een kat. Pech voor de poezen).
Maar nooit, nooit eerder had hij een oud dametje uit een boom geplukt. Zeker niet een oud dametje dat daar 's nachts, in haar slaap, in geklommen was.
Het wordt gekker en gekker, dacht Lodewijk. Maar goed, zo doe je nog eens wat nieuws op je ouwe dag.
'Mannen,' zei Lodewijk tegen zijn mannen, 'is er ergens brand?'
De mannen, die zaten te kaarten, keken niet eens op van hun spel. 'Vast wel,' zeiden ze. 'Maar niet hier in de stad, voor zover wij weten.'
'Dus de ladderwagen is vrij?'
'Ja Lodewijk,' zeiden de mannen. 'Zit er weer ergens een kat in een boom?'
'Nee, mannen. Er zit een oud vrouwtje in een boom.'
Wat?
Dat wilden ze zien, de mannen! Ze wilden allemaal mee.
Maar dat mocht niet. Er moest er één bij de telefoon blijven. Want stel dat er iemand brand krijgt! Die belt dan de brandweer, en als er dan niet wordt opgenomen - dat staat slordig, hoor! Dan bellen ze de volgende keer iemand anders, en wie weet hoeveel mooie branden er dan aan je neus voorbij gaan.
Één bij de telefoon dus.
De rest ging mee. Maar die pasten niet allemaal op één ladderwagen. Ze gingen met twee ladderwagens, drie bluswagens en een motorfiets.
Allemaal om naar Tante Heleen te kijken.

zaterdag 24 juli 2010

Is het weer zover?

Tante Heleen werd wakker in een boomtop.
Oh hemeltjelief, dacht ze, ik heb weer eens gedroomd.
Ze keek om zich heen. Ze herkende de straat: gelukkig niet zo heel erg ver bij haar huis vandaan. Waarschijnlijk zou ze zelfs de muur van haar tuin kunnen zien, als er niet allemaal blaadjes in de weg zaten. Maar die zaten er wel, want ze zat midden in een boom en het was nog lang geen herfst.
Zo onderhand werd het ook tijd om naar beneden te kijken. Kon ze van hieruit terug naar de straat?
Nee.
Ze zat heel hoog en de stam was glad en recht.
Maar hoe was ze hier dan in geklommen?
Ze zuchtte. Het was verdorie ook altijd hetzelfde.
Hoofdschuddend pakte ze de telefoon uit de zak van haar nachtpon en belde de brandweer.
'Hallo,' zei een zware stem. 'Met de brandweer. Is het dringend? Staat u in lichterlaaie? Wordt uw vlees reeds door de brullende vlammen aangetast? Gaat heel uw hebben en houwen in rook op, terwijl uw bloedjes van kinderen...'
'Lodewijk,' zei Tante Heleen streng, 'klets geen onzin. Over dat soort dingen mag je geen grapjes maken, zeker niet als je van de brandweer bent.'
'Oh,' zei de brandweerstem. 'Ik hoor het al. Juffrouw Col aan de lijn. En? Is het weer zover? Zit u weer op de kast?'
Tante Heleen plukte peinzend een blaadje. 'Nee,' zei ze toen, 'Ik zit in een boom. In een berk, zo te zien.'
Daar was de brandweerstem even stil van.

donderdag 22 juli 2010

Uit gewoonte

Hoe meer hij naar Lenny keek, hoe leuker hij het vond om haar te zien. Het was een gewoonte geworden: als hij het schoolplein opkwam, altijd meteen even kijken waar Lenny was.
Hij deed het zonder erbij na te denken. De vraag waar het om begonnen was - of Lenny ermee door kon, of je niet voor gek stond als je zei dat je op haar was - die vraag was allang niet belangrijk meer. Sterker nog, Michael kon zich niet meer voorstellen dat er niemand verliefd op haar was. Echt verliefd, niet alleen maar voor de alsof, zoals hij zelf.
Na een poosje zocht hij Lenny zelfs buiten het schoolplein. Zodra hij buiten kwam keek hij meteen even of hij Lenny zag. Uit gewoonte. Hij zag haar nooit, want ze woonde niet bij hem in de buurt.
Maar er kwam een dag dat hij met een grote omweg naar huis fietste, zodat hij door haar straat kwam. Niet speciaal daarom, gewoon toevallig, maar nu hij er toch was keek hij meteen even of hij haar zag. Uit gewoonte.
Ze was er, toevallig, en ze glimlachte naar hem en haar neus kreeg weer die grappige krinkeltjes en Michael werd ook helemaal krinkelig van binnen.
Nog een vol uur lang was het warm en warrig en krinkelig in zijn buik en hij dacht steeds aan Lenny.
Kortom, hij was stokstapelsmoorverliefd. Dat is het gevaar, als je doet-alsof.

Een waarschuwing voor ons allemaal!

woensdag 21 juli 2010

Allemaal grappige rimpeltjes

Af en toe, tijdens de les, probeerde Michael naar Lenny te kijken. Dat was lastig, want ze zat schuin achter hem en niemand mocht het merken.
Hij wilde niet dat de anderen zouden denken dat hij verliefd op haar was. Dat was hij niet. Hij wilde best doen alsof, maar voordat hij deed-alsof wilde hij eerst zeker weten dat hij niet voor gek zou staan.
Die kans leek niet zo groot. Lenny had best een leuk gezicht, eigenlijk. Vooral als ze lachte.
In de pauzes kon hij haar beter bestuderen, dan hoefde hij zich niet steeds zo heel opvallend om te draaien. Dan kon hij gewoon in een hoekje gaan staan en kijken. Zogenaamd naar iedereen tegelijk, maar eigenlijk alleen maar naar Lenny.
Na een paar pauzes wist hij het zeker: ze had beslist een leuk gezicht als ze glimlachte. Ze kreeg dan allemaal grappige rimpeltjes bovenaan haar neus. Ja, daar kon je rustig naast lopen zonder dat je uitgelachen werd.
Wat ook meeviel: Lenny gedroeg zich in de pauzes ook niet stom. Ze ging niet als een debiel staan giechelen, zoals Kymbyrly en Yu en Simone. Ze ging gewoon spelen. Daarbij was ze aardig voor ongeveer iedereen, maar ze kon soms plotseling heel venijnig snauwen.
Tja, dacht Michael. Af en toe een snauw - is dat erg? Ze was in ieder geval geen watje. En een watje zijn, dat is een stuk erger dan af en toe een snauw.
Eigenlijk was alles aan Lenny wel leuk. Als je het zo bekeek was het best raar, dat er niemand verliefd op haar was.

maandag 19 juli 2010

Meer dan een jongen verdragen kan

Deco wist het precies, wie er allemaal op wie was. En hij vond het heel geweldig van zichzelf, dat hij dat allemaal wist, dus hij vertelde er graag over. Dat was een beetje onhandig, want hij wist echt alles en hij wilde dus ook alles vertellen.
'Eerst was Bob op Nabila, maar Oktay zei dat Nabila een rare neus heeft dus nu is Bob op Kymbyrly. De sukkel; ik wist allang dat Oktay zelf op Nabila is. Hij zei dat alleen maar, dat van die neus, in de hoop dat Bob dan niet meer op Nabila zou zijn. En dat is dus gelukt.' Enzovoort enzovoort. Dat soort verhalen.
Het kostte Michael grote moeite om een duidelijk wie-is-op-wie-lijstje in zijn hoofd te krijgen, maar na een minuut of tien had hij het. Er waren drie jongens op Kymbyrly (die stomme naam was kennelijk geen probleem) en twee op Marit.
Er waren nog twee meisjes vrij: Lenny en Anne-Lizette.
Anne-Lizette viel natuurlijk af, want haar naam was bijna net zo stom als die van Kymbyrly. En ook stomme kleren: altijd roze jurkjes met strikken en roesjes.
Dat is meer dan een jongen verdragen kan.
Stel je voor, dat je daar naast loopt! Dan kon je net zo goed een bord vasthouden waarop stond Ik Heb Geen Smaak, Uitlachen AUB. Nee, sorry Anne-Lizette, maar er zijn grenzen.
Lenny dus. Of was er met Lenny ook iets mis? Dat er dáárom niemand op haar was?
Haar haren waren heel erg rood, dat wel, maar was dat lelijk? Michael kon zich niet herinneren dat hij ooit had gedacht: he bah, rooie haren.
Het was juist wel leuk, rood haar. Dat had niet iedereen. En wat zeldzaam is, is waardevol. Net als met postzegels.
Als je het zo bekeek, was dat rode haar juist een plusje waard.
Haar naam? Haar naam kon ermee door.
Kleren? T-shirt en spijkerbroek, net als een gewoon mens. Helemaal niet slecht, voor een meisje.
Verliefd worden op Lenny leek beslist een mogelijkheid. Hij zou de komende dagen eens wat extra op haar letten, om zeker te zijn van zijn zaak.

zaterdag 17 juli 2010

Iedereen op Marit

'Ik ben zelf op Moniek,' zei Deco.
Aha, dacht Michael, dan kan ik maar beter niet op Moniek zijn. Anders krijg ik ruzie met Deco. Marit ook niet, want daar zijn Dave en Simon al op. Jammer hoor, want Marit is een mooie meid. Tenminste... dat zal toch haast wel? Anders waren Dave en Simon toch niet op haar?
Hoe wist je eigenlijk of iemand een mooie meid was?
En wat deed het er eigenlijk toe? Kon je verliefd worden op een lelijke meid? Vast wel. Anders was iederéén natuurlijk op Marit. En dat was voor de andere meisjes niet leuk. En voor de jongens ook niet, want er zat maar één Marit in de klas en wel elf jongens.
Aan de andere kant, je liep natuurlijk wel voor gek, met een lelijke meid. Waarschijnlijk zou iedereen je uitlachen.
Een mooie meid, moest het dus wezen.
Maar wanneer wás iemand een mooie meid? In zijn gedachten zette Michael de meisjes uit zijn klas op een rijtje. Maar hoe hij het ook probeerde, hij zag geen wezenlijke verschillen. Ja, Marit had donker haar en Kymbyrly blond, maar was donker mooier dan blond? En Kymbyrly had natuurlijk een achterlijke naam, maar dat was haar schuld niet. Dat lag aan haar ouders.
Trouwens, Simone had ook donker haar. Was die dan ook meteen mooi? Waren sproeten mooi? Was mager mooi?
Eigenlijk, bedacht Michael, zijn ze geen van allen erg mooi. En ook niet lelijk. Ze zijn gewoon wie ze zijn. Laat ik er dus maar één uitkiezen en er dan het beste van hopen.
Liefst iemand waar nog geen enkele jongen op is, dat scheelt gedoe.
'Zeg,' vroeg hij luchtigjes aan Deco, 'weet jij eigenlijk wie op wie is allemaal?'
Hij dacht: ik neem gewoon degene die overblijft.

vrijdag 16 juli 2010

Verliefdheid: enorm in de mode

'Op wie ben jij?' vroeg Deco.
Michael haalde zijn schouders op. 'Zeg ik niet,' zei hij. Want hij wist het niet. En hij had het idee dat hij het wel hóórde te weten.
Verliefd, dat is als je de hele dag aan iemand moet denken. Nou - dat merk je dan toch? Je kunt niet de hele dag aan iemand denken zonder dat je het zelf in de gaten hebt.
Maar er was geen enkel meisje waar Michael de hele dag aan dacht. En ook geen waar hij maar één keer per dag aan dacht. Of één keer per week. Maand.
Waarschijnlijk was hij dus, gewoon, op niemand verliefd.
Maar dat durfde hij niet te zeggen. Verliefdheid was enorm in de mode. Alle jongens waren verliefd tegenwoordig, of in elk geval: ze zeiden dat ze het waren. De meisjes ook, maar daar was niks bijzonders aan. Die waren al vanaf de kleutergroep voortdurend verliefd. Die waren het gewend. Ze praatten er ook niet zoveel over als de jongens.
De jongens hadden het over weinig anders, de laatste paar weken.
Dave en Simon waren ermee begonnen, die hadden ruzie gekregen omdat ze allebei op Marit waren.
Dave en Simon waren de grootste jongens van de klas; Simon was een keer blijven zitten. Zij waren het sterkst en ook het stoerst, dus toen zij verliefd waren werden de andere jongens het ook. Anders hoorde je er niet echt bij.

Weet je wat, dacht Michael opeens. Ik zég gewoon dat ik op iemand ben. Het hoeft toch niet wáár te wezen?

Makkelijk zat.

Maar... Op wie?

dinsdag 13 juli 2010

Je eigen hersentjes

Lenny ging er eens goed voor zitten. Eindelijk wat echte heksen-kennis! Daar was ze tenslotte voor gekomen; maar Tante Heleen deed altijd overal zo lang over. Ook nu weer: in plaats van gewoon de voorspelling uit de droom te verklaren, of in een glazen bol te kijken of wat dan ook, stond ze op van de tafel om een nieuwe kan aardbeien-limonade te gaan halen. Tergend traag schuifelde ze haar huisje in en begon onduidelijk te rommelen mat een aardewerken kan.
Nijdig zakte Lenny onderuit in de ligstoel en ze keek hoe de geit in de kersenboom probeerde te klauteren.
Ik laat die geit lekker klimmen, dacht Lenny. Ik zeg d'r lekker niks van, ook niet als-ie de takken eraf knabbelt. Dan heeft Tante volgend jaar lekker geen kersen. Mooi pech.
Natuurlijk was Lenny zelf degene die mooi pech had, want toen Tante Heleen eenmaal buiten kwam met de limonade moest ze eerst de geit uit de boom jagen. Dus ze had weer geen tijd voor Lenny haar droom.
Toen de geit eindelijk weer op de grond stond zei Tante Heleen: 'Dromen vertellen soms de waarheid. Maar niet over de toekomst. Ze komen uit je eigen hersentjes, nietwaar? Dus ze kunnen niks weten wat je eigen hersentjes niet al weten.
'Ze vertellen je iets over het enige waar ze echt iets van weten. Over je eigen hersentjes. Over wat je denkt, wat je hoopt, waar je bang voor bent.'
'Dus mijn droom betekent dat ik hoop dat Moniek weg zal gaan?' vroeg Lenny.
'Natuurlijk niet,' antwoordde Tante Heleen. 'Het kan ook zijn dat je bang bent dat ze weg zal gaan. Maar dat is alleen maar je eigen angst hoor. Het wil niet zeggen dat Moniek binnenkort echt weggaat.'

Maar dat deed Moniek dus wel.

maandag 12 juli 2010

Ik bedoel: een takkenbezem!

'Ach liefje',' zei Tante Heleen. 'Hoe kan ik dat nou weten? Het is toch jouw vriendin? Jij kent haar beter dan ik, hè? Ja ja.'
'Jahaa,' zei Lenny ongeduldig, 'maar ik ben geen heks. En u wel. U weet alles van voorspellingen en zo. Dus u kunt ook wel zeggen wat mijn droom betekent.'
Tante Heleen glimlachte. 'Aha, zit het zo? Jij denkt natuurlijk aan dat boek over Elaine. Ja ja. Maar dat was geen toverboek, hè? Dat heb ik je toen ook uitgelegd.'
'Ja-haaa,' zei Lenny. Ze kreeg hier onderhand strontgenoeg van. Tante Heleen, met haar kromme neus en haar zwarte flodderjurk en haar grijze-vogelnestjes-haar - het was onmogelijk om er hekseriger uit te zien dan zij. Vooral niet als ze met de takkenbezem haar stoepje veegde. Ik bedoel: een takkenbezem! Kom op! Niemand leek zoveel op een heks, zelfs niet in een film over heksen, een film met speciale make-up mensen en speciale truc-mensen en stuntmensen en wat dan ook.
Tante Heleen had zelfs een pukkel op haar neus.
En ze liep altijd geheimzinnig te glimlachen, alsof ze iets wist wat jij niet wist en alsof ze je zomaar in een kikker kon veranderen.
Kom op! Ze had zelfs een zwarte kat.
En deze honderd procent heks-achtige oud-tante zou niet weten waar een droom over ging?
Ja, dag! Moest Lenny dat nou echt geloven?
'Ik ga weg,' dreigde Lenny. Ik ga weg en ik kom niet meer terug, als u me nou niet vertelt wat er gaat gebeuren.
Tante Heleen zuchtte. 'Goed dan,' zei ze, 'ik zal je zeggen wat ik ervan weet. Ja ja. Maar ik denk niet, dat je er blij mee zult zijn.'

vrijdag 9 juli 2010

Jij hoeft het alleen maar te snappen

'Dat was Moniek,' zei Lenny met een sip stemmetje.
'Oh, Moniek,' knikte Tante Heleen. 'Dat is jouw beste vriendin, hè?'
'Samen met Anne-Lizette,' knikte Lenny.
'Jij had toch juist een hekel aan Anne-Lizette?'
'Jahaaa,'zei Lenny geërgerd. 'Ik bedoel ook niet dat Moniek en Anne-Lizette mijn beste vriendinnen zijn, want Anne-Lizette is hartstikke stom. Maar ze is wel de beste vriendin van Moniek. Net als ik.'
'Ingewikkeld, hoor,' vond Tante Heleen.
'Kun je wel zeggen,' bromde Lenny. 'Jij hoeft het alleen maar te snappen. Ik moet het ook nog doen, en bovendien nog leuk vinden allemaal. Als ze met z'n tweeën naar de ijsbaan gaan, moet ik zeggen van veel plezier jullie, ga maar fijn schaatsen samen. Terwijl ik eigenlijk hoop dat Anne-Lizette een been breekt. Of twee. Of drie.'
'Heeft ze drie benen?' vroeg Tante Heleen verwonderd.
'Neeheeee,' snauwde Lenny. 'Maar voor mijn part breekt ze er honderd want twee is lang niet erg genoeg.'
'Dat is niet aardig van je,'zei Tante Heleen. 'Nee. Maar daar gaat het nu niet om, hè? Het gaat over je droom. Je droom over Moniek.'
'Ja,' zei Lenny en plotseling leek ze helemaal niet meer boos, ze leek alleen maar een beetje bang en verdrietig. 'Wat denkt u, Tante? Zou mijn droom uitkomen? Zou Moniek weggaan?'

woensdag 7 juli 2010

Het Moniek-konijn had geen bril

'Het gekke is,' zei Lenny, 'dat de konijnen kinderen waren.'
'Dat is toch niet gek?' zei Tante Heleen. 'Konijnen krijgen ook kindertjes, hè? Anders zouden er geen nieuwe konijnen meer bij komen. Dus er zijn ook konijnenkinderen. Daar is vast een woord voor, zoals bij kalfjes of lammetjes. Maar dan anders, natuurlijk. Want het zijn konijnen, hè? Geen koeien of schapen. Ja ja. Dus er is vast een woord voor, voor een konijnenkindje, maar dat weet ik niet hoor.'
'Lamprei,' zei Lenny zonder erbij na te denken, want Martijn had gisteren een spreekbeurt over konijnen gehouden. 'Maar dat bedoel ik niet. Ik bedoel dat de konijnen échte kinderen waren, kinderen uit mijn klas. Dat is nou juist het rare. Want de broertjes, dat waren Martijn en Michael en Dave. En de meisjeskonijnen waren Moniek en Kymbyrly en ik. Maar je kon het nergens aan zien. Ik bedoel: Het Martijn-konijn had geen rubberlaarzen aan of zo. En het Moniek-konijn had geen bril. En ze hadden ook andere namen. Het Moniek-konijn heette geen Moniek maar Esmeralda. Dus ik kon onmogelijk weten wie wie was, maar ik wist het toch.'
'Ach ja,' zei Tante Heleen, 'zo gaat dat soms als je droomt, hè? Daar zou ik me maar niet druk over maken. Maar eh... wie was nou dat konijn dat ervandoor ging?'

Ja hoor! Reclame

Meer over Michael kun je lezen in dit boek:

Alweer reclame!

Wie goed oplet, kan in dit boek Tante Heleen voorbij zien komen


Wat? Alweer reclame?

De personages uit dit boek komen in het verdwaalverhaal (nog) niet voor.



maandag 5 juli 2010

Waar werd je wakker?

'Ik droomde dat ik een konijn was,' vertelde Lenny. 'Een babykonijntje met een mama en een hele hoop broertjes en zusjes. We lagen gezellig bij elkaar, diep in ons hol, maar één van mijn zusjes wilde naar buiten. Dat mocht helemaal niet: ze was nog veel te klein. Maar ze moest en ze zou. En buiten kwam ze de buizerd tegen en toen hebben we haar nooit meer gezien.' Ze wachtte even, of Tante Heleen iets zou gaan zeggen, maar Tante Heleen had haar aandacht ergens anders voor nodig. Ze zat met de poot van haar bril in haar oor te peuteren. Na een tijdje haalde ze de brillenpoot uit haar oor en bestudeerde tevreden het vettige bruine klontje, dat ze uit haar oor had verwijderd.
'Hebbes,' zei ze blij. 'Dat lucht op.'
En toen bleek dat ze toch naar Lenny geluisterd had, want ze vroeg: 'En? hoe ging het verder, die droom van je? Kwam dat zusje nog terug?'
'Nee, ik werd wakker.'
'Waar?'
'Hoezo: wáár?'
'Nou, waar je wakker werd natuurlijk. Onder je bed? Als in een konijnenholletje?'
'Nee, gewoon, in m'n bed.'
'Jaja. Nou, dat kan natuurlijk, hè? Dat is heel gewoon. Maar dan kan je droom nog best bijzonder zijn, hoor. Want het was een hele rare droom, hè? Tenminste, dat zei je. Waarom, eh... wat, eh... wat was er zo raar aan? Eigenlijk?'
Lenny haalde diep adem en begon te vertellen.

zaterdag 3 juli 2010

Ach ja, natuurlijk, ik viel dood!

'Ik heb raar gedroomd,' zei Lenny-met-de-rooie-haren tegen Tante Heleen.
Tante Heleen glimlachte krakerig. 'Och lieve kind,' zei ze, 'maak je daar geen zorgen over. Ik droom zo vaak raar. Laatst nog: ik droomde dat ik droomde. En in de droom die ik droomde, droomde ik dat ik kon vliegen. En toen droomde ik dat ik wakker werd.
Als je wakker bent kun je niet vliegen, dus toen ik droomde dat ik wakker werd, viel ik onmiddellijk naar beneden. In mijn droom dus he, want in het echt viel ik helemaal niet dood natuurlijk. Anders had ik je dit niet kunnen vertellen. Behalve als dit een droom van jou zou zijn, maar dat is het niet want je bent wakker. En ik ook. Eh... waar was ik?'
'U viel dood,' ze Lenny gedwee.
'Ach ja, natuurlijk, ik viel dood. Wil je nog aardbeienlimonade?'
'Lekker.'
'Alsjeblieft.' Tante Heleen wachtte even of Lenny dankjewel zou zeggen, maar Lenny zei niks. Ze keek naar de geit die op een brandnetel stond te kauwen.
'Zou dat geen pijn doen?' vroeg ze zich af.
'Natuurlijk doet dat pijn,' antwoordde tante. 'Maar die geit van mij is geen watje, hoor. Waar was ik?
Oh ja, ik viel dood, hè? En toen werd ik een engel, zo één met vleugeltjes en een harp. Met die vleugels vloog ik terug omhoog om op een wolk te gaan zitten.
En toen werd ik écht wakker. En wat bleek? Ik was in mijn slaap op de kast geklommen en ik kon er niet meer af. Ik moest de brandweer bellen om me eraf te halen.´
Daar geloofde Lenny niks van. ´Oh ja,´ schamperde ze, ´hoe kon u nou bellen als u op de kast zat? Had u soms uw telefoon meegenomen, de kast op?´
´Er ligt een reservetelefoon op mijn kast,´ legde Tante Heleen uit. ´Want ik droom wel eens vaker.
En nou jij. Wat heb jij vannacht voor bijzondere droom gehad

donderdag 1 juli 2010

Liever Eenpoot dan Nulkop

'Het probleem is uw vader, hoogheid. Die heeft het ons ten strengste verboden om u naar buiten te laten. "Als jullie de prinsen laten lopen," zei-die, "dan gaat jullie kop eraf." En hij doet het echt hoor!
Dus u kunt nou wel zeggen van ik hak je been d'r af en dan heet je voortaan Éénpoot, maar ik persoonlijk wordt liever Éénpoot genoemd dan Nulkop, als u begrijpt wat ik bedoel.'
'Mijn broer Suwayd heb je ook laten lopen,' zei Aziz. 'Kun je die niet beter terughalen, meneertje Toekomstige Nulkop?'
'Jaja, die gaan we zeker terughalen, hoogheid, geen zorgen, die vinden we in een wip.'
Aziz keek de dikke wachter aan met een arrogant, ongelovig glimlachje. En oh-ja-sukkel-denk-je-dat-nou-echt soort van glimlachje.
De dikke wachter begon een beetje te zweten. 'Oh zeker, maakt u zich geen zorgen,' herhaalde hij, 'Uw broer is al zo goed als gevonden. Ik denk dat ik bijna wel zeker weet waar hij is, en... eh...'
'Je kletst maar wat,' zei Aziz bot. 'Niet alleen heb je geen idee waar mijn broer is, je weet niet eens hoe hij eruitziet.'
'Oh jawel,' zei de wachter haastig, 'natuurlijk, uw broer, die ken ik wel, tenminste eh, eh... Suwayd... is dat die dunne met die grote neus?'
'Nee,' zei Aziz koeltjes. 'Dat is Taadj.'
'Oh ja, dat dacht ik eigenlijk al,' brabbelde de wachter, 'Taadj, natuurlijk! En Suwayd, Suwayd dat is die, eh, die met die moedervlek boven zijn oog?'
'Dat is een van de achtendertig Ali's' grijnsde Aziz. 'Je kletst. Zonder mijn hulp vind je Suwayd nooit terug. Dus ik ga mee.'
'Goed dan,' zuchtte de wachter. 'Wat kan het mij ook schelen. Mijn kop zal ik toch wel verliezen, ben ik bang, en ik lig straks liever in mijn graf met twee poten dan met één...'