De wachters keken elkaar aan met zogenaamd slimme knipoogjes.
'Jaja, hoogheid,' grijnsden ze. 'We begrijpen het wel! U wilt lekker de stad in, en dan lekkere zoete hapjes kopen van uw vader z'n zuur verdiende belastingcenten! Of misschien wel gouden prulletjes om aan een meisje te geven. Een meisje waar u verliefd op bent. Ja, we hebben u wel door hoor - zelf zijn we ook jong geweest!'
'Ik wil geen prulletjes!' brieste Aziz 'Ik wil mijn broer!'
'Da's nog geen reden om te gaan schreeuwen,' zei een dikke oude wachter. 'U heeft er honderdtweeëntwintig, me dunkt. Ik wou dat ik er zoveel had.'
'Waarom?' vroeg een jong wachtertje. 'Wat heb je aan hondertweeëntwintig broers?'
'Niks natuurlijk,' zei de oude, 'Ik zeg ook maar wat. De prins moet toch gerustgesteld worden, of niet?'
Maar Aziz was helemaal niet gerustgesteld door het gebabbel van de wachters. Met een woeste, snelle greep trok hij het zwaard van de zijde van het jonge wachtertje.
'We gaan nú op zoek naar mijn broer,' sprak hij onverzettelijk. 'Anders heet je voortaan Éénpoot, begrepen?'
Die taal begrepen de wachters maar al te goed.
'Wat u maar wilt, hoogheid,' bibberden ze. 'Maar er is nog een probleempje...'
dinsdag 29 juni 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten