Begin hier

of
HIER

met het lezen van mijn verdwaal-verhaal. Dit verhaal gaat niet gewoon van a naar b naar c, maar het kronkelt in allerlei richtingen en slaat vreemde zijpaadjes in. En jij bepaalt, welk pad je neemt.



zaterdag 27 februari 2010

De Grote Nummer Laatst

In het paleis woonden honderden mensen en de koning was de baas over iedereen. Koning Ulfius was de Grote Nummer 1 - hij stond helemaal bovenaan. Hoewel sommige mensen zeiden dat de koningin, toen zij nog leefde, zelfs nog de baas over de koning was geweest want hij deed alles wat ze zei. En nu de koningin dood was, kreeg prinses Elaine wel verdacht vaak haar zin. Eigenlijk kreeg ze gewoon altijd haar zin, dus je kunt ook wel zeggen dat ze eigenlijk de baas was.
Er was ook een Grote Nummer Laatst, die helemaal onderaan stond en nooit zijn zin kreeg en altijd moest doen wat iedereen zei. Dat was Olle, het zoontje van de knecht van de tuinman.
Elke dag liep hij te sjouwen met harken en spades en kruiwagens met mest. Hij deed al het zware werk in de tuin. Eigenlijk moest zijn vader dat allemaal doen, maar die was te lui. Die zat de hele dag onder het afdakje te kaarten met de tuinman en de keldermeester, en dan dronken ze stiekem de wijn uit de koninklijke kelders. Vanonder hun afdakje konden ze bijna de hele tuin zien. Lekker handig! Zo konden ze Olle in de gaten houden, of hij wel hard genoeg werkte.
Maar heel soms, als ze even niet keken, glipte Olle het oude schuurtje binnen. Dan had hij even rust, en speelde hij met de oude tuinkabouter.
Hij hield veel van de oude tuinkabouter, want die zei nooit van 'doe dit' of 'doe dat' maar keek hem altijd aan met een bemoedigende glimlach. Soms speelde Olle dat ze samen chocolademelk dronken.
Dat leek hem zo heerlijk! Hij had het nog nooit gedronken, natuurlijk, maar de prinses dronk het vaak dus dan moest het wel lekker zijn.
'Oh kabouter,' zuchtte hij soms, 'ik wou dat ik echte chocolade had, dan kon ik je trakteren!'
Dan glimlachte de kabouter en zijn oogjes leken te fonkelen. Alsof hij een plannetje had. Maar er was nog nooit wat van gekomen.

donderdag 25 februari 2010

Waar heb ik mee betaald?

Dat is vreemd, dacht baron Roodschild. Mijn wangen zijn nat. Het lijkt warempel wel alsof ik gehuild heb. Maar waarom zou ik huilen? Ik heb een onbreekbaar harnas voor mijn zoontje gekocht, dat is toch geweldig? En - eens even kijken, mijn zakken met goud, diamanten, robijnen en saffieren - ja hoor: ik heb alles nog! Heel, heel vreemd... Als ik alles nog heb, waar heb ik dan mee betaald?
Hij was het schilderijtje van Azalea helemaal vergeten.
Sterker nog: zelfs Azalea zelf was hij vergeten!
Toen de reus het schilderijtje aannam, had hij meteen alle herinneringen aan Azalea meegenomen.
Niemand weet precies waarom dat zo gebeurd is. Sommigen zeggen dat de Toversmid die herinneringen heeft gestolen uit boosaardigheid. Omdat niets zo kostbaar is als de liefde,en omdat hij het kostbaarste bezit van de baron wilde afpakken. Anderen zeggen juist dat hij ze heeft genomen uit medelijden - dat hij zag hoe verdrietig de baron was, en dat hij daarom de oorzaak van het verdriet heeft weggenomen.
Er zijn ook mensen die geloven dat hij ze per ongeluk heeft meegenomen; dat hij ze niet eens wilde hebben, maar dat ze door een of andere toverij aan het schilderijtje vastzaten. Misschien wel een toverkunst van de schilder; wie weet?
In ieder geval heeft baron Roodschild ze nooit meer teruggevonden.

Flauw hoor!

Een jaar lang zat ridder Danzibal op de rotspunt van de wijze Malodorus. Dag en nacht baden zij samen. Ze baden om gebraden kippetjes, om een zacht kussentje voor onder hun knieën, als het regende baden ze om een afdakje en als de zon scheen baden ze om ijskoude limonade. Als het vroor baden ze om een warm knappend vuurtje en een hete kruik. Ze baden om zeep want ze begonnen te stinken en ze baden om scharen en scheermesjes, want hun baarden werden langer en langer.
Ze kregen nooit, nooit, nooit wat ze vroegen.
'Zeg Malodorus,' zei Danzibal toen het jaar om was, 'ik zit hier nou al een jaar te bidden, maar ik voel me nog geen sikkepitje sterker. Ik weet dat ik geduld moet oefenen, maar hoeveel geduld heb je eigenlijk nodig, voordat je door ijzer kunt slaan?'
'Je geduld is groot genoeg,' antwoordde de monnik. 'Dat heb je nu wel bewezen. Dus ik zal het je leren. Let op!' Malodorus hief zijn broze, bejaarde vuist en stompte dwars door Danzibal's harnas heen.
'Ja, kunst,' zei Danzibal schamper. 'Ik zit hier al een jaar lang buiten, in weer in wind - mijn harnas is bijna helemaal weggeroest! Zo kan ik het ook. Zo kan iedereen het.'
'Ik zei toch ook dat iedereen het kon?' glimlachte de monnik.

Help! Alweer reclame!

Meer over Tuur, over de Verschrikkelijke Venantio en Malinde kun je lezen in 'Het teken van de Heksenjagers', geschreven door Thijs Goverde (door mij dus!), geïllustreerd door Fiel van der Veen en uitgegeven door Uitgeverij Holland.



Pas op! Nog meer reclame!

Als je meer wilt weten over Ulfius, en hoe hij koning werd, lees dan 'De Purperen Koningsmantel', geschreven door Thijs Goverde (door mij dus!), geïllustreerd door Saskia Halfmouw en uitgegeven door UItgeverij Holland.




Pas op! Reclame!

Als je meer wilt lezen over Elaine of over Lenny en haar klasgenoten, kijk dan eens in 'De Zwijnenkoning', geschreven door Thijs Goverde (door mij dus!), geïllustreerd door Saskia Halfmouw en uitgegeven door Uitgeverij Holland.

De jacht begint

Op avontuur! Op zoek naar monsters om te meppen! Alle ridders in rep en roer - ze hadden al zó lang geen avonturen meer gehad.
Dik en traag waren ze geworden, luierend in hun kastelen. 's Winters luierden ze bij het loeiende haardvuur en 's zomers luierden ze op een bankje in de tuin. Ze dronken er een bekertje warme kruidenwijn bij, of amandelmelk met honing. Ze hadden gesmikkeld van pudding en koek, en nu pasten ze niet meer in hun harnas.
Maar dat gaf niks.
Iedereen had wel een zwaarlijvige oudoom gehad, of een dikke opa, wiens harnas nu op zolder stoffig stond te worden. Dat kwam nu, nu de ridders volgegeten en sufgelummeld waren, mooi van pas natuurlijk.
De meesten kregen, terwijl ze al dat ouderwetse wapentuig aangespten, warempel zin om weer op pad te gaan. Slapen onder de blote hemel, zelf gevangen konijntjes roosteren aan een stok boven het vuur, en vooral: die woeste opwinding, die je alleen voelt als je op een monster afstapt dat veel groter is dan jij, en je weet dat alleen de kracht van je zwaard-arm en de scherpte van je geest je nog kunnen redden... Dat is toch eigenlijk het ware ridder-leven!
Tot verbazing van hun vrouwen liepen de ridders voor 't eerst in jaren rond met veerkrachtige tred. Wangen bloosden, ogen fonkelden, sommigen lieten hun zwaard door de lucht zoeven - kijken of ze 't nog konden!
Er werd gelachen, geroepen, hier en daar barstte een ridder uit in gezang.
De enige die niet vrolijk was, was ridder Bartilak.

dinsdag 23 februari 2010

Een kwestie van duidelijkheid

Aziz was de zoon van de sultan en dat was niets bijzonders, want de sultan had er nog honderdtweeëntwintig meer en hij kende ze niet eens allemaal bij naam. Achtendertig heetten er Ali, dat wist hij wel, dus als hij één van zijn zonen tegenkwam in de gangen van zijn uitgestrekte paleis, zei hij gewoon: 'Goedemorgen Ali.'
Als je dan zei 'Eigenlijk heet ik Suwayd, vader,' dan kon je een knal voor je harses krijgen.
Regeren, vond de Sultan, is een kwestie van duidelijkheid. En weinig dingen zijn zo duidelijk als een knal voor je harses.
Hoe anders was Aziz!
Aziz gaf nooit iemand een knal. Niet voor zijn harses en nergens niet voor. Aziz hield van iedereen. Hij kende niet alleen de namen van al zijn broers, hij kende ook hun verjaardagen en hij gaf hen zelfs allemaal een cadeautje. Ook aan Suwayd die verder door iedereen vergeten werd.
Suwayd had een beetje teveel duidelijkheid van zijn vader gehad, en daarvan was hij simpel geworden in zijn hoofd.
Dat had twee gevolgen.
Ten eerste deden zijn broers of hij niet bestond, want ze schaamden zich voor hun domme broertje.
Ten tweede vergat hij steeds (hij was namelijk echt heel dom) wat voor 'n man zijn vader was, dus hij bleef maar zeggen van 'Eigenlijk heet ik Suwayd,' en wham! Daar had hij dan weer een portie duidelijkheid te pakken.
Gelukkig had hij Aziz, die hem altijd troostte en goed voor hem zorgde.

maandag 22 februari 2010

Het ding is onbreekbaar

De Toversmid ging meteen aan de slag. Hij nam zeven zilveren staven en maakte er een grote, zilveren plaat van. Die hamerde hij tot een harnas, zeven maal zeven keer, en bij iedere keer mompelde hij zijn geheime spreuken.
Een groot en machtig werk was het, en de smid was er veertien volle dagen mee bezig. Met al zijn hamers hamerde hij, van de ijzeren hamer zo groot als een paard tot aan de gouden hamer zo klein als een splinter.
Op de avond van de veertiende dag was het harnas eindelijk klaar.
´Alsjeblieft,´ zei de Toversmid. ´Je betaalt een hoge prijs, dus wees er voorzichtig mee. Of eigenlijk...waarom zou je? Het ding is immers onbreekbaar. En nou dat schilderijtje.´
Onder luid gesnik drukte de baron een laatste kus op het linnen. Daarna gaf hij zijn geliefde Azalea aan de reus. Die gaf hem het harnas in ruil.
Dolblij nam baron Roodschild het in ontvangst. Hij bond het op zijn rug en klauterde moeizaam de grot uit.
Eenmaal buiten haalde hij diep en opgelucht adem. Voor het eerst in veertien dagen voelde hij de wind in zijn gezicht - heerlijk!
Plotseling bemerkte hij iets eigenaardigs.

Gezellig... nou nee.

'M-mijn schilderijtje?' schrok baron Roodschild. 'Het schilderij van mijn lieve Azalea?'
'Ja,' zei de Toversmid, 'dat wil ik wel hebben. Lijkt me gezellig. Aan de muur. Mijn grot kan wel wat gezelligheid gebruiken, vind je niet?' Hij gebaarde achteloos in het rond. Langs de muren lagen grote bergen goud en edelstenen. Ze kwamen hoger dan Roodschild's hoofd. In de oven loeide en brulde het vuur. Een flakkerend licht danste over de schatten die achteloos her en der waren neergesmeten, en over de werken van de smid. Moordlustige zwaarden, vlijmscherpe lansen, onverzettelijke helmen en kurassen, machtige magische ringen en majestueuze kronen.
Indrukwekkend, jazeker.
Maar gezellig... nou nee.
'Dus.' zei de Toversmid. 'Je schilderijtje. Of anders geen harnas.'
Arme Roodschild! Hij wilde geen afstand doen van zijn lieve Azalea, hij kon haar aanblik niet missen. Maar de reus was onvermurwbaar. Hoe Roodschild ook smeekte en jammerde, wat hij ook beloofde van honderd andere schilderijtjes en wandtapijten en een gezellige dikke kat die kopjes zou geven - de Toversmid wilde enkel Azalea.
'Vooruit,' zei de baron tenslotte. Als dat de enige manier is om zo'n harnas te krijgen... beloofd is beloofd. Ik doe het.

Onbreekbaar is een makkie

'Een schilderijtje,' zei Baron Roodschild. 'Dat is mijn vrouw. Ik heb haar beloofd dat onze Roderick niets zou overkomen, zelfs niet als hij ridder werd...' Zijn ogen vulden zich met tranen. 'Ik heb het beloofd op haar sterfbed,' fluisterde hij snikkend.
'Nou, da's niet zo slim dan,' zei de Toversmid. 'Hartstikke gevaarlijk beroep, ridder. Dat zoontje van jou wordt zo aan reepjes gesneden.'
'Waarom maak je dan ook geen onbreekbaar harnas voor mij!' riep de baron stampvoetend.
De Toversmid begon te lachen. Het daverde door de grot, niet omdat de smid nou zo heel vrolijk was maar gewoon omdat hij zo heel groot was. 'Onbreekbaar?' grinnikte hij. 'Ik heb niks gezegd over onbreekbaar. Onbreekbaar is een makkie. Ik zei alleen maar dat het niet onoverwinnelijk kon. Groot verschil, vriend!'
'Maar iemand met een onbreekbaar harnas is toch onoverwinnelijk?' vroeg de Baron met een moeilijke frons.
De Toversmid schudde zijn hoofd en mompelde iets over 'hele grote deuken'.
Tja, dacht Baron Roodschild, onbreekbaar is beter dan niks. Heel wat beter dan een breekbaar harnas, dat lijkt me duidelijk.
'Maak mij zo'n harnas!' riep hij. 'Kan me niet schelen wat het kost! Mijn goud! Mijn diamanten! Mijn saffieren en robijnen!'
Maar de Toversmid zei: 'Ik wil je schilderijtje.'

Roderick Roodschild

De koning klapte in zijn handen en vier lakeien stapten het schuur­tje in. Ze gooiden alle schoffels en harken naar buiten en droe­gen stoel­tjes, tafel­tjes en een schoolbord naar binnen. Toen was de school klaar, en mochten de leerlingen binnenko­men. Het waren er twee. De eerste was natuurlijk de prin­ses.
De andere leerling was een friemelig jongetje met een bril. Hij heette Roderick en was de zoon van baron Roodschild, de rijkste edelman van het land.
'Jij moet onmiddellijk naar school, jongen,' had de baron gezegd. 'Anders denken de mensen nog dat ik geen schoolboeken kan betalen.'

Meer dan een jaar ging voorbij. Elaine en Roderick kregen les in aardrijkskun­de, zodat de prinses de hoofdstad en de drie belangrijkste landbouw-producten van het Zuiden uit haar hoofd kende. Daarna kregen ze les in de taal van het Zuiden, zodat ze later met haar man zou kunnen praten, en rekenen en geschiedenis.
Bovendien kregen ze les in verhalen.
'De zoon van de Sultan is dol op verhalen,' legde meneer de Vries uit. 'U moet er een hoop uit uw hoofd leren, zodat u hem er elke avond een kunt vertellen. Duizend-en-één is wel ge­noeg, om mee te beginnen.'
Hij vertelde. Vrolijke verhalen en droevige verhalen, verhalen over beesten en over heiligen, moppen en sprookjes en ridderverhalen.
Daarna vertelde hij ze nog een keer.
En nog eens.
En daarna moest Elaine ze navertellen.

De prinses moet trouwen

'Je raadt nooit wat ik gisteravond heb gedaan,' zei koning Ulfius bij het ontbijt. Hij wreef zich vrolijk in de handen.
'Wat dan, pappa?' vroeg prinses Elaine.
'Ik heb een verloofde voor je gevonden,' zei haar vader tevreden. 'Iemand om mee te trouwen!'
'Trouwen!?' riep de prinses. 'Maar ik ben pas zes!'
'Ja, dat weet ik wel,' zei koning Ulfius. 'Het hoeft ook niet vandaag. Over tien jaar kan het ook. Maar als je trouwt, dan trouw je met hèm.'
'Met wie?'
'Met de zoon van de Sultan.'
'Die ken ik niet eens,' mokte prinses Elaine. 'Mis­schien vind ik hem wel helemaal niet aardig.'
'Ja, hoor eens,' zei haar vader. 'Daar kunnen we niet aan beginnen. Het gaat er om dat we straks familie zijn van de Sultan, begrijp je? Dan hoeven we nooit meer bang te zijn dat er oorlog met hem komt. Dus of je je verloofde aardig vindt of niet, dat doet er niet toe. Het belang van het land gaat voor.'
'Ja pappa,' mompelde Elaine.
'Het enige probleem,' bromde de koning. 'is dat de Sultan vroeg of je wel op een goede school zit. Ik zei natuurlijk meteen dat je op de aller­beste van het land zit, maar... wat is in vredesnaam een 'school'?'
'Weet ik ook niet, papa,' zei Elaine. En de koningin wist het ook niet. En de ridders in het paleis ook niet.

Elaine is prinses-vormig

'Een school, koning, is een gebouw,' legde het mannetje uit. 'Daar stuur je kinderen heen. Om ze te vor­men, snapt u?'
'Als dat alles is,' zei de koning opgelucht, 'dan hoeft mijn dochter niet. Want ze is al gevormd. Ze heeft de vorm van een prinses. Kroontje en zo, alles d'r op en d'r an.'
Het mannetje schudde zijn hoofd en vertelde over rekenen, taal, geschiedenis en aardrijkskunde. 'Het vormen van de geest, koning, daar gaat het om. In het Zuiden gaan alle kinderen naar school; daarom zijn ze daar slimmer dan hier.'
'Hm,' bromde koning Ulfius. 'Dan moeten we maar zo'n school laten bouwen. Hoe ziet zo'n ding eruit?'
'Oh,' zei Meneer de Vries, 'dat maakt niet uit. Het kan in ieder gebouw. Als er maar kinderen in kunnen. En een leraar natuurlijk.'
'Een leraar?'
'Dat is iemand die zelf ook naar school geweest is en daardoor veel weet. Dat vertelt hij aan de kinderen en dan weten zij het ook.'
'Daar ben ik mooi klaar mee,' zei de koning. 'Hoe kom ik aan een leraar?'
'Makkelijk zat, koning,' glunderde meneer de Vries. 'Ik heb veel gereisd en ik ben vaak in het Zuiden geweest. Daar heb ik ook een school bezocht. Dus ik kan de leraar van uw doch­ter worden.'

Dat werd hij ook. Achter het paleis stond een oud schuur­tje, waarin de schoffels en de harken bewaard werden. Dat werd de eerste school van het land.
'Het is wel een beetje klein,' zei meneer de Vries.
'Dat geeft niets,' zei de koning. 'Er hoeven niet veel kinderen in, want school­boeken zijn ongelooflijk duur. Om ze te kopen moet je iemand helemaal naar het Zuiden sturen, op de hobbeli­ge rug van een kameel. Wie kan dat nou betalen?'

Wat is een school?

'Volgens mij,' zei er een, 'is het een soort paard. Je kunt er toch op zitten?'
'Dan kan het net zo goed een soort stoel wezen,' zei een ander.
'Of een gloeiende kachel,' zei een derde. 'Daar ben ik wel eens op gaan zitten, per ongeluk. Maar dan sta je meestal snel weer op.'
'Doe normaal,' snauwde een vierde, 'een school is een monster, met een heel groot waterhoofd en hele lange tanden. En hij eet kleine kindertjes.'
'Hoera!' riepen alle ridders. 'Een monster! Kom, we gaan met z'n allen scholen in mekaar slaan!' Ze trokken onmiddel­lijk de wijde wereld in. Allerlei monsters versloegen ze: weerwol­ven, griffioe­nen, reuzen en harpijen. Maar een school kwamen ze nergens tegen.

Op een dag, net toen koning Ulfius de moed wilde opgeven, stond er een stoffig mannetje voor de poort. Hij had een brilletje en een kale kop en hij rookte een walmende pijp. Zijn jasje was zo versleten dat zijn ellebogen door de mouwen heen sta­ken.
'Ik ben meneer de Vries,' zei hij, 'en ik weet wat een school is.'
'Kom binnen,' riep de koning, die zelf opengedaan had. Zodra het mannetje binnen was vroeg koning Ulfius: 'Nou? Wat is het dan?'

7 x 12 = 84

Maar ze was alles vergeten, behalve de ridderverhalen. Die kende ze de eerste keer al woord voor woord uit haar hoofd, omdat ze ze zo mooi vond.
'Wat krijgen we nou, prinses?' vroeg meneer de Vries. 'Ver­geten? Al mijn mooie sprookjes en moppen? Dat zal niet gaan! U kunt niet zomaar alleen uit het hoofd leren wat u mooi vindt, prinses! Of bent u de drie belangrijkste export-produc­ten van het Zuiden soms ook vergeten? Of hoeveel zeven keer twaalf is?'
'Eigenlijk wel,' mompelde Elaine verlegen.
'Ik niet, hoor!' riep Roderick. 'Zeven keer twaalf is vier­entachtig, de drie belangrijkste export-producten van het Zuiden zijn kaas, wijn en godsdienst en het sprookje van de drie zonen van de Molenaar gaat zo: er was eens een molenaar en die had drie...'
'Jajaja, meneer Roodschild,' zei meneer de Vries, 'u weet het allemaal nog, heel knap, heel knap. Maar het gaat nu even om de prinses. Die moet haar lessen óók kennen. Let op, juf­frouw Elaine, daar gaan we weer: De drie belangrijkste export­produkten van het Zuiden...'
Elaine luisterde al niet meer. In haar gedachten was ze Godebrand de Glorieuze die vocht tegen Helsinoor de Griffioen. Hak, steek, snij - en een dode griffioen!
Ze keek uit het raam. Roderick zat ijverig te schrijven terwijl meneer de Vries uitlegde waaróm zeven keer twaalf vierentachtig was. Maar Elaine dacht aan Olfred de Ontsnapper, die dapper ont­snapte uit de Ivoren Toren van Gerhard de Ge­leerde. Niemand kon een ridder gevangen houden. Met zijn zwaard kon hij zich altijd bevrijden en op zijn paard kon hij overal naar toe. Een ridder hoefde nooit naar school als hij niet wilde!
'Ik wou dat ik een ridder was,' zuchtte ze hardop. Meneer de Vries keek haar medelijdend aan. 'Dat willen we allemaal wel,' zei hij.
'Ik niet,' mompelde Roderick.

De ridder is leeg

'Dat willen we allemaal wel behalve meneer Roodschild,' ging meneer de Vries verder. 'Maar ik ben een schoolmeester en u bent een prinses en daar is niets aan te doen. We gaan verder met de les!'
Hij ging verder met de les en Elaine ging verder met uit het raam staren. In de paleistuin van koning Ulfius was het lente.
Het werd zomer, herfst, winter en weer lente en elke dag gingen Roderick en Elaine naar school. Zo leerde Roderick van alles en nog wat.
Elaine leerde niks. Die zat hele dagen te dromen over Morians de Drakendoder en Griflet Godsvuist. Totdat, op een mooie dag, vier lakeien puffend een zwetend een ridder het schoo­ltje binnen­droegen. Ze zetten hem neer in het midden van het schoollokaal. Daar stond hij, zilver glinsterend in het muffe, stoffige lokaal. De prachtigste ridder die Elaine ooit gezien had. Ze sprong van haar stoel om hem van dichtbij te bekijken, zo enthousiast dat de schoffels in de hoek omvielen. Roderick en meneer de Vries sprongen van schrik een halve meter de lucht in, maar de ridder verroerde zich niet.
Want het was geen ridder, alleen maar een leeg harnas.
'Dit harnas is voor de jonge heer Roderick,' zeiden de lakeien. 'Zijn vader vindt dat het nu maar eens afgelopen moet zijn met die school-onzin. Morgen zal de koning Roderick tot ridder slaan.' Ze liepen in ganzenpas het schooltje uit en Roderick begon zachtjes te huilen.

Ridders huilen niet

'Ik wil helemaal geen ridder worden,' snikte hij. 'Ik vind het veel te leuk op school!'
Wat is het toch oneerlijk verdeeld in de wereld, dacht Elaine. Ze zou ook wel willen huilen, maar ze deed het niet. Want ridders huilen niet.
De volgende dag stond de Baron glunderend naast de troon van de koning terwijl die met een zwaard lichtjes op de zil­veren schouders van het harnas tikte.
'Hierbij sla ik u tot ridder,' zei koning Ulfius plechtig. 'Vanaf vandaag is het uw plicht de wijde wereld in te gaan om de zwakken te helpen en het kwaad te bestrijden. En wie u daarbij hindert, is een vijand des konings!'
'Hoera!' riep iedereen.
'Hoera!' riep de nieuwbakken ridder en hij nam zijn helm af. Haar helm. Want in het zilveren harnas zat niet Roderick, maar Elaine.

Hoe moet dat met de zoon van de sultan?

'Waar is mijn zoon?' bulderde Baron Roodschild.
'Die zit op zijn kamer,' antwoordde Elaine rustig. 'Hij wou liever op school blijven dan ridder worden. Bij mij is het precies andersom. Dus hebben we van plaats geruild.'
'Dat gaat zomaar niet,' sputterde de Baron.
'Jawel hoor,' zei Elaine. 'Want als u me hindert bij mijn ridderplichten wordt u een vijand des konings. Dat heeft hij zelf gezegd.'
'Tja,' zei de koning, 'dat is waar. Maar... maar hoe moet dat dan met de zoon van de Sultan? We kunnen hem moeilijk met Roderick laten trouwen! Lieve help, dat wordt oorlog!'
'Vast niet,' zei Elaine. 'Ik ben van plan heel veel avontu­ren te gaan beleven en heel beroemd te worden. En niemand durft oorlog te voeren met een land waarvan de prinses een roemruchte, onverslaanbare ridder is.'
Zo ging het precies. Roderick schreef alle avonturen van prinses Elaine op in een prachtig boek en zo werden ze allebei beroemd. Zij als ridder, hij als schrijver. Het boek stuurden ze als troost naar de zoon van de Sultan.
Die was er erg tevreden mee. 'Waarom zou je trouwen,' zei hij, 'als je ook gewoon een boek kunt lezen?'

tover-technische redenen

De Toversmid was reusachtig; zijn hoofd kwam tot aan het dak van de grot. In zijn hand had hij een vreselijke hamer; het ijzer was zo groot als het lijf van een paard. Maar aan zijn riem hingen nog meer hamers, in allerlei vormen en maten; de kleinste was van goud, en zó klein dat zelfs een kabouter er niet mee overweg had gekund. Wonderlijk genoeg kon de Toversmid dit mini-hamertje zonder moeite hanteren. De Toversmid kon alles, als het maar met het smidsvak te maken had.
'Kun je een onoverwinnelijk harnas voor me sneden?' vroeg baron Roodschild.
'Neuh,' zei de Toversmid.
'Noem maar een prijs. Geen probleem.'
'Neuh,' herhaalde de Toversmid.
'Maar ik kan het betalen!' stampvoette baron Roodschild. 'Waarom krijg ik het dan niet, verdorie!'
'Kan ik niet maken. En als ik dat zeg, dan kan ik 't niet. En als ik het niet kan, dan kan niemand het.'
'Waarom niet?'
'Tover-technische redenen. Ik heb twaalf jaar geleden al een onoverwinnelijk harnas gemaakt.'
'Nou, heel knap. Maar dat betekent toch alleen maar dat je het juist wel kan?'
'Neuh. Er kan maar 1 onoverwinnelijk ding bestaan. Want als een kerel met een onoverwinnelijk harnas moet knokken tegen een andere kerel met óók een onoverwinnelijk harnas, wie wint er dan?'
Baron Roodschild zanike en zeurde van waarom niet, waarom niet, en als ik nou beloof dat mijn zoontje nooit tegen dat andere harnas...
Maar het was en bleef neuh.
De baron kieperde zijn zak met goud op de grond.
Neuh.
De Baron kieperde zijn zak met diamanten ernaast.
Neuh.
Zijn zak met robijnen en saffieren.
Neuh.
Mismoedig ging de baron op de grond zitten. Hij legde het portret van zijn vrouw voor zich neer en zei: 'Het spijt me, Azalea - ik krijg het niet...'
'Hela,' zei de Toversmid. 'Wat heb je daar?'

zaterdag 20 februari 2010

De wens van de monnik

Na een tijdje begon ridder Danzibal zachtjes te huilen.
'Ik doe het verkeerd,' snikte hij. 'Ik kan alleen maar aan gebraden kippetjes denken!'
'Ja?' zei de monnik, 'en wat is daar verkeerd aan?'
'Ik kan niet vroom en netjes bidden! Het enige wat ik doe is God om een gebraden kippetje vragen!'
'Ja?' zei de monnik, 'en waar denk je dat ik om vraag?'
Verbijsterd keek de ridder naar de monnik. 'Bidt u... Bidt u echt om gebraden kippetjes?'
'Al dertig jaar,' zei de monnik beslist. 'Gebraden kippetjes en niks anders.'
'En... en krijgt u die ook?'
Het oude monnikje keek ridder Danzibal streng aan. 'Wat denk je?'
Op dat moment klonk er voetstappen achter hen. Uit de doornstruiken kwam een jonge monnik tevoorschijn. Hij was bezweet en vermoeid en gescheurd, want hij had een heel eind gelopen met een zware schaal van aardewerk.
'Eerwaarde Malodorus,' zei hij, 'Ik breng iets te eten voor u en uw gast.'
'Ge- gebraden kippetjes?' riep Danzibal ongelovig uit.
'Nee, bruine bonen, hoezo?'
'Bruine bonen,' zuchtte de oude Malodorus. 'Daar bid ik niet voor. Maar ik krijg ze elke dag. Daarvan leer je, geduld te hebben.'

vrijdag 19 februari 2010

Iedereen kan dwars door ijzer slaan

Eindelijk, na urenlang te hebben geploeterd door de gemene doornstruiken en langs de randen van afschuwelijke ravijnen, vond ridder Danzibal de oude monnik.
Het was een buitengewoon iel en breekbaar ventje, hij leek niets anders te zijn dan loshangend vel over kale botten. Doodstil zat het monnikje op een rotspunt die uitstak boven een duizelingwekkende diepte. Zijn ogen waren in gepeins gesloten.
'Bent u de monnik die dwars door ijzer kan slaan?' vroeg Danzibal.
'Nee hoor,' sprak het oude mannetje krakend. 'Ik ben alleen maar een monnik die dwars door ijzer kan slaan. Iedereen kan het. Het is niet moeilijk.'
Dat was precies wat Danzibal wilde horen. Hij wreef zich in de handen en riep 'Nou! Leer het mij maar, ik zie het gezicht van ridder Bartilak al voor me... Ik zal 'm dwars door zijn harnas heen beuken, dat zal ik! Oh, wat zal hij een spijt hebben!'
'Ik wil het je wel leren,' zei de oude monnik, 'maar je hebt er veel geduld voor nodig.'
'Heb ik,' zei Danzibal. 'Heb ik zat.'
'Kom dan naast mij zitten en bid.'
Danzibal ging naast het oude ventje zitten en bad. Een uur, twee uur, drie uur... Het begon te schemeren, en Danzibal dacht droevig terug aan zijn oude kasteel, waar de mensen nu aan tafel gingen. Hij begon vreselijke honger te krijgen.
Maar de oude monnik bleef maar bidden.
Ik moet en ik zal, dacht Danzibal. Hij probeerde zijn rammelende maag te vergeten en bad. Maar hoe langer hij bad, hoe meer hij aan gebraden kippetjes dacht, tot hij alleen maar kon bidden van: 'Lieve God, geef mij alstublieft een gebraden kippetje.'
En de monnik bad maar door.

De vijand van elke ridder

Er zijn dappere en bange ridders, sterken en stuntelaars, machtigen en hulpelozen, er zijn er die leven voor hun koning en er zijn er die sterven voor hun koningin, kortom: er zijn allerlei soorten ridders en er zijn er geen twee dezelfde. Maar er is één ding waar ze allemaal even bang voor zijn.

Regen.

Oh, wat hebben ridders een hekel aan regen!
Daar gaan ze van roesten namelijk. Nee, da's lekker aanvallen, een roestig harnas! Je piept en je knerst dat horen en zien je vergaat. Want je hebt een helm op, vergeet dat niet, en alle piepjes en knersjes galmen via die helm versterkt je oren in, rechtstreeks naar je hersenpan. Gék word je d'rvan, je zou d'r wel van willen gillen, maar dat doe je niet want je hebt dus die helm op. En zoals gezegd: dat galmt.
En als de roest op de scharnieren slaat kun je geen poot meer verzetten.
Om nog maar te zwijgen van het afschuwelijke verhaal van ridder Danzibal.
Nee, regen dat vinden ze maar niks, de ridders.
Maar Elaine had nergens last van; haar harnas was van zilver, en dat roest niet.

donderdag 18 februari 2010

De boeren langs de weg

'Is het waar?' vroegen ze. 'Is het waar dat je op een draak gevlogen hebt?'
Elaine glimlachte. 'Je moet niet alles geloven,' zei ze, 'de mensen zeggen zoveel. Trouwens: draken zijn er al lang niet meer.' Dat zei ze, ja - maar haar ogen glansden en ze glimlachte zo vreemd... het leek of ze iets kon zien wat niemand kon begrijpen, iets ver achter de lucht van de wereld.
De mensen keken elkaar aan. 'Zei je wel,' fluisterden ze tegen elkaar, 'ze heeft op een draak gevlogen, maar ze wil het niet zeggen.'
'Waarom niet? Is het een geheim?'
'Natúúrlijk is het een geheim! Zo zijn ze toch? Die ridders?'
'Wat dan? Hoe zijn ze dan?'
'Hebberig! Ze houden alles voor zichzelf, het goud, het eten, de paarden en de zwaarden, en de geheimen al helemaal. Ze laten niks over voor ons, gewone mensen.'
'Ach, jij! Jij zoekt overal wat achter.'
Ze kregen ruzie, de boeren langs de weg, maar Elaine hoorde het allang niet meer. Ze had haar paard de sporen gegeven en was ervandoor gegaloppeerd.
Tenminste, dat was de bedoeling. Maar haar paard hield niet zo van galopperen, dus het werd eigenlijk meer een soort van sjokken. Sjokken door de regen.