'Volgens mij,' zei er een, 'is het een soort paard. Je kunt er toch op zitten?'
'Dan kan het net zo goed een soort stoel wezen,' zei een ander.
'Of een gloeiende kachel,' zei een derde. 'Daar ben ik wel eens op gaan zitten, per ongeluk. Maar dan sta je meestal snel weer op.'
'Doe normaal,' snauwde een vierde, 'een school is een monster, met een heel groot waterhoofd en hele lange tanden. En hij eet kleine kindertjes.'
'Hoera!' riepen alle ridders. 'Een monster! Kom, we gaan met z'n allen scholen in mekaar slaan!' Ze trokken onmiddellijk de wijde wereld in. Allerlei monsters versloegen ze: weerwolven, griffioenen, reuzen en harpijen. Maar een school kwamen ze nergens tegen.
Op een dag, net toen koning Ulfius de moed wilde opgeven, stond er een stoffig mannetje voor de poort. Hij had een brilletje en een kale kop en hij rookte een walmende pijp. Zijn jasje was zo versleten dat zijn ellebogen door de mouwen heen staken.
'Ik ben meneer de Vries,' zei hij, 'en ik weet wat een school is.'
'Kom binnen,' riep de koning, die zelf opengedaan had. Zodra het mannetje binnen was vroeg koning Ulfius: 'Nou? Wat is het dan?'
maandag 22 februari 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten