De zomer ging voorbij en de herfst kwam. Olle moest blaadjes harken, alle blaadjes van de bomen in de tuin en dat waren er zevenhonderd en vierendertig.
Er stonden ook nog tweehonderd en zevenenzestig bomen met naalden in plaats van blaadjes, maar die tellen we even niet mee want die leverden geen harkwerk op. Zevenhonderd vierendertig is al erg zat, als je alles in je eentje moet harken.
En dat moest Olle.
Hij harkte heel de herfst. De blaadjes gooide hij op een berg achter het schuurtje. Een ongelooflijke berg werd het, bijna net zo hoog als de torens van het paleis.
Toen de berg eindelijk af was, kwam de winter en toen was er niets meer te doen in de tuin.
'Ga maar spelen,' zei de tuinmansknecht tegen zijn zoontje. 'In de winter is er niks te doen.'
Olle ging spelen. Maar wat viel er te spelen in de lege, ijskoude tuin?
Niks natuurlijk. Alleen in het schuurtje, daar was de oude tuinkabouter, daar waren de zogenaamde kopjes met chocolademelk.
Totdat er, op een dag, vier potige lakeien het schuurtje binnenstapten. Ze grepen de harken en de spades en alle andere tuinspullen, en die gooiden ze buiten op een hoop. De tuinkabouter gooiden ze bovenop, kleng met zijn beentje op de schoffel, zodat zijn voet eraf brak.
dinsdag 16 maart 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten